Full text |
Stern,
HR
EE En
en:
opgelepeld, daar ken ’k geen touw an fastknoope. Wat ’n brutaliteit !
Slechte oneindigheid fan ’t maatschappelijk fraagstuk! De slechte
oneindigheid fan ’s mans pedanterie.… dàt is wat anders. Één
séance heb ’k dr fan bijgewoond, toentertijd an de Ouwemannehues-
poort, maar midde-in bin ’k weggeloope. Ja, daar bin ik nét over
te spreke. Weet je wat ’k gedaan heb? Daar achter de poort hè?
dar is de Nes... nò, daar heb ’k de rest fan de awend doorgebracht,
en féél nuttiger hoor! Lewe de lol, schrijf ik in me faandel:
Breek je swager over je knie-ie
En monumante fal inee-een…….
Hij leefde geheel buiten zich zelf. Niets maakte diepen,
blijvenden indruk op ’m. Nooit voelde-ie zich treurig. Hij had
zòòlang gespot met »overgefoeligheid« van anderen, dat-ie zich
schaamde voor zich zelf, wanneer weemoed of tranen bij ‘m op-
kwamen. Dat was immers allemaal valsch! Een enkel keertje gaf
hij wel ’s toe aan z’n gemoed, dat zachtkens ’m beduidde: »Ik ben
d'r ook nog....« Dan bleek-ie heel goedhartig, en hij kon wel,
als ’t d’r aan zat, voor ’n gulden of vijf inteekenen, op 'n lijst voor
de een of andere werkstaking. Gewoonlijk gaf ie alleen maar uit
»plichtsbesef«, waarvan ie eigenlijk niets voelde.
In »de Partijg werkte ie voor twee. Op vergäderingen had ie
al-tijd ’t hoogste woord, en met zn kritiek spaarde ie niemand.
In z’n overjassen liet-ie vier binnenzakken maken, en die puilden
uit van dikke pakken kranten en brochures, waarin ie iets had
aangeteekend, dat »te pas kon komen«. Hij sprak lang, met
driftige, korte gebaren van z'n glimmige slijpershandjes, gebruikte
groote, eigengemaakte woorden, gedeeltelijk om de »kleinburgerlijke
jongelui van De Nieuwe Gids« te bespôtten, gedeeltelijk omdat-ie
die aaneengeregen woorden zoo mooi vond, in den grond van de
zaak. De speciaal-socialistische rethoriek, met z’n lange reeksen van
synoniemen, die reeds van Marx schijnt te stammen, drong ook
in z'n spreektaal door. Hij was er niet mee tevreden, te beweren:
dat ’n werkman door z’n patroon »geexploiteerd« werd. Dat was
te kort-af; zei te weinig. ’n Arrebeier werd »uitgebuit, afgeperst,
uitgezogen, bestolen«. Hij begon te spreken zonder veel geestdrift,
vond zich zelf dan taai; maar drie, vier frazes verder, kreeg-ie
hevige aandoeningen door z’n eigen woorden, werd nerveus, en,
hoewel meenend: afgebeten zinnetjes te zeggen, drukte hij zich
in logisch en klaar betoog uit. Als ie echter kalm over z'n woor-
den kon nadenken, werd z’n zinsbouw dikwijls zoo ingewikkeld,
dat z'n gedachte ver te zoeken was. Ook liet hij zich heel ge-
makkelijk naar ’n ander onderwerp sleepen, wanneer een van zn
)
hoorders hem er door ’n korte opmerking, toe bracht, over n
ARANDA EENS NE
? |