Full text |
en over de holle bruggen; en ’n lange schaar van grauw-groezele
werkers, blinkende schop op schouder, kroop in sleep-moeden wag-
gelgang over den stijgenden steenweg voort, naar de plaats waar
de zon was verstorven, en, tegen den blanken hemel stonden diep-
zwarte silhouetten van stille boomen, spitse scheepsmasten, en hoog-
slanke fabrieksschoorsteenen. Traag sloften hun lompe schoenen
over den weg, en zòò zwaar wogen hun knikkende knieën, dat
de massale man-gevaarten werden aangetrokken door de bermen
langs de baan, als bedronkenen, nauwelijks hun voeten lichtend.
Voortgekropen was de grauw-krielende mensche-slang, en z'n kop
werd zwart zonder beweging; vanaf de horizon werd vol duister
over den weg gegoten: 'n sombere zee, die de waggelende men-
schen verzwolg en aan z'n onzekere oevers stonden spook-gestalten
angstig te weifelen. Toen stortte al ’tleven van den weg zich kalm
in d’ overwinnende vol-donkere nevel-zee.…
Maar de breede wandelstraten in de stad stonden in verblindend
paars-en-wit schitterende belichting van maan-lachende booglam-
pen, en beneden liepen de menschen met schim-bleeke gelaten.
Geduldig slijferde de mensch-massa over de vlakke steen-metalen
trottoirs, en ’t gesnater van hun ijverig-geluidende stemmen steeg
en daalde; en golfde, boven de wemelende dein-koppen, tot be-
stendig geroezemoes samen. Op de naar Parijs smachtende kafé-
terrassen, vòòr
Ie
L
door tabaksrook om-nevel-slangde hel-lichte van
zaal-inwendig, zaten de menschen om ronde tafeltjes; de mannen
genoegelijk, de vrouwen met gewichtig vooruitgestoken glim-lippen
onder half opgetrokken voile, en dronken uit dunne schitterkristallen
bekers van ’n rood-vloeibaar glas, waarin oranje spring-belichting
graag kwam verwijlen. Soms joelde ’n sleep hossende studenten,
handen op elkaars schouders, door de statige wandel-rust. Witte
petten lachten tusschen somber-zwarte mensch-kleeren, en met
hun ronde lorgnet-glazen dreven ze helle lichtcirkels voor zich
uit... Op de hoeken van de straten, in kolkende ontmoeting van
twee wandelstroomen, stonden krante-jonges onwrikbaar op hun
plaats te draaien; uit hun vierkant-opengesperde mondholen, wor-
stelde geroep: »L’Etoile, édition pour demain... Etoile Belge... .«
2 ’ P o
onmachtig tegen ’t van verre aangolvende geroezemoes.…
Italiaansche kindertjes met zwarte schitteroogjes, en steen-gele
gezichten omkransd door zwierige mutsen van bloed-rood met
oranje slang-krinkelingen, vochten zich ’n weg tusschen de lompe
beenen der menigte, en voor de terrassen betokkelden rap hun
springende snaren, de meisjes zingend met hoog-schelle stem.
En fiere, git-oogende, zuidelijke pracht-vrouwen, in grillig rijk-
gekleurde rokken; om
hun vloeiend gevormde rustige borsten
’t wit-tullen keurs wolkig geplooid, en op de zwart-glanzende golf-
? |