Full text |
162
liever in Amsterdam, waar ze’n groote troep gelijk denkende
vrindjes om zich heen hebben, zijn ze vol-bloed hoor, van de
onvervalschte soort. Dààr doen andere ’t werk voor ze. Maar als
ze zelfs de handen uit de mouwen moete steken, dàn... ho maar,
dan vinden ze d’r wel van alles op. Heel aardig gevonden: Paarle
voor de zwijne. Maar dat is maar ’n voorwendsel, zeg ik je… ’k
heb ze bij me zelf òòk zoo gekend, ’tis tegewoordig môde
pessimist te zijn hè? Dat staat sjiek en eerwaardig. Dan zeggen
de menschen: Jonge, jonge, die man moet al heel wat doorgemaakt
hebben. En als iemand tegenwoordig, na de werkelijkheid goèd
gezien te hebben, zich toch ’n beetje boven die werkelijkheid weet
òp te heffen, en meent wat verder te kunnen zien, dan zeggen ze:
„Kijk, wat ’n heethoofd; maar laat 'm maar loope, tleven zal
tm wel anders leere». Nie-waar meneer de sosiaalder ? Maar hoor
nou’s goed: Ik heb van Antwerpen meer gezien dan jij; in de
vuilste buurten heb ik gezworven; ik ken àl’t geknoei en gemier
in de Partij, ze hebben me misschien al tien keer gezegd, dat ze
niks van me willen weten, — ik ben àltijd teruggekomen. Ziet u
meneer, ilk heb weken gehad dat ik iedere avond, nà m'n werk, —
gerust meneer, veel zwaarder dan van menige werkman; — dat ik nà
me werk avond aan avond naar vergadering moest, in alle uithoeken
van de stad, door ’t beroerdste weer, te arm om de trem te
betalen. En wàt dikwijls ben ’k voor niets gekomen, omdat de
»gezellen« in de kroeg zaten, en d'r niet uit waren te slâân. Begrijp
je me goed meneer? En als nu iemand die dat n paar jaar lang
heeft mee-gemaakt, in de idealistische tijd van zn leven, als de
andere jonges met meisjes scharrelen, of mooie verzen zwelgen, òf nog
kleine kinderen zijn; en als ìk je nou zeg — en Levie pastste z'n
platte hand op de zwakke toonbank zoodat de weegschaal dreunde
dat d'r geen woord verloren gaat, dan heb jij je mond te
houen, met je parele voor de zwijnen, en mee te werke, tot je
zooveel gezien hebt als ìk. Versta-je me, over 'n paar jaar mag
je meespreken, maar nou moet je je plicht doen, want je komt
pas kijken«.
Levie had gloed in zich voelen laaien en schokken. Want achter
zn woorden staken feiten. Wat hij, al zn leven naar buiten
brandend door zn oogen, in half-sarkastiesch uitgesproken woorden
vertelde, hadtie met hartstochtelijke menschen-liefde doorworsteld.
Hij had ’t twéémaal doorworsteld.
Eenmaal onder z'n trage, voor ’n deel aan alkohol verslaafde
partijgenooten, die ’m telkens trachtten te loozen, omdat-ie ze
meedoogenloos voortzweepte; voor stuursche, vijandige vergadering-
massa’s, waarin geen beweging was te krijgen, die bleven strak
naar m staren, niets voelend van de woorden, die hij uitwierp in
gloeiende begeestering; massa-monsters die, door hun logge on-
? |