Full text |
wrikbaarheid, — toch wel naar passie verlangend, maar behoevend
hel-heete prikkeling — hem òpdreven tot alleruiterste levensovergave,
om aan ’t slot eindelijk vertederd op te gaan in bestiaal gebrul,
met veel-vele oogen donker schitterend van sensueel genieten —
verlicht, dankbaar.
En ’n tweede maal met zn hevig geliefde Hanna, wier groei
hij, vergoddelijkt, zich dacht: samengaand met de stijging naar
bewustheid van ’t proletariaat: meisje uit ’tvolk, dochter van
dierlijk ontaarde ouders; maar door ’n wonder bewaard gebleven
voor àl te groote schennis; en, àls ’t volk, vol van hevige ziele-
pracht, en levens-volle aspiraties, strijdend tegen in-wonende
slechtheid soms tot ’t uiterste, maar vallend ’n volgend moment
willoos te-rug. En als ’n vijandige vergadering, uiterst moeilijk te
brengen in beweging, eischend de passie-gloeciïng van boven-men-
schelijke overgave; strak en zonder zenuwtrekken ’t verwonderde
Medusa-gelaat, waarin slechts d'oogen zoekend leefden. Maar dan
ook dankbaarheid voor ontgloeid hartstochtelijk mede-voelen, uitend
in zeer heete kussen: ’n vuurregen van liefde; en in niet meer
vragende, wéenende opoffering: tot iederen strijd bereid.
Het proletariaat en zn Vlaamsche Hanna, die twee dacht-ie
zich één in groei; zoo waar als ontbotte en groeide z'n Hanna,
zoo goddelijk-waar groeide òòk ’t proletariaat naar ’t licht om-hoog.
En omdat z’n Hanna hem ’n groeiend deel was van zijn leven,
kòn hij niet gelooven dat ze niet verder zou groeien, en vinden
zich-zelf weer in d'andere dingen; en dààrmee volle bevrediging:
Hij wist dat ’t proletariaat in gevoel en weten grooter werd;
zoolang z’n Hanna leefde naast en ìn hem. En daarom smeet-ie
zich iederen dag opnieuw, (z’n eigen leven niet rekenend, maar 't
daardoor juist bijna voortdurend vindend, in ieder ding om zich
heen, òòk in ’t afzichtelijkste), daarom werd-ie gedrèven tot den
dubbelen strijd. Voor ’t hoogste gereed en beslagen, maar tot ’t
nederigste bereid.
Maar hij wist niet, dat-ie in z'n voortdurende duizelende over-
gave op-brandde z’n lijf, dat-ie, — niets als de warme rede en de
passievolle gloeiïng er van kennend, — ijzer-sterk en onverwoestbaar
geloofde …
Eén schouder omhoog, als wilde ie’n zwaren steen werpen,
oogen vòl-vurig, lippen op elkaar geklemd, emotie bedwingend,
hoofd bloed-gloeiend, wachtte-ie Davids antwoord af.
Dieze:
— Noe-oe, maakje maar niet di-ik! of ’k nou ’n uur na’ kafé
ga, of me 'n uur amuzeere bij de Sociale, maansjene !*)
D) Komt op ’t zelfde neer.
? |