Full text |
TO4
klep, stapte ’t plein op, hoorn aan lippen; droeg ’n zwaar pak
kranten. Vallen liet-ie de toeter, die in eens stilhing aan ’n koord
om zn hals; zette beide handen aan mond en galmde:
=— Dè... Gazet van van Aantwarrepe;... leest... de verschrrrik-
kelaike mòòrd... bloodig messen gevecht... van Mortsel... —
vier slachtoffers... Dè... Gazet van Aantwarrepe. — leest... de
verschrikkelijke moorrrd... toe-toe-toe... toe-oe.…
Haastig stapte de vent ’ plein rond, in ’t voorbij-gaan bladen
afgevend en centen aannemend..… Uit ieder huis kwamen drie,
vier vrouwen, haren langs ’t hoofd waaiend... liepen den leurder
achterna, bestòrmden ’m, hielden ’m vast soms met gestrekte armen,
als bracht hij schatten, en keerden langzaam weer, met half ver-
kreukte krant in d’r vuist gegrepen; twee bleven staan onder ’n
lantaren en trachtten te lezen ’t door eigen kop beschaduwde papier.
De vent stapte gretig 'n andere straat in, toeterend en dan weer
uitgalmend de »verschrikkelaike moorrd,« met rollende r’s en triestig-
diepeistem...
De duistere smalle straatjes, de luguber-walgelijke pis-scène waren
koel op David geslagen, hadden gedreven de opgaande gezangen
van koortsige levenslust uit hem. Ontmoedigd, verschrikt, was-ie
door de morsige krot-ellende geslopen.
Nu zwol plots in hem ’n hevige toorn, die klopte kokend door
zn slapen. Zoemende geluidsgolven kolkten om z’n kop en braken
in Zn rol-tuitende ooren. En treiterend klonk in de verte de languit-
gehaalde galmstem van den krantenleurder. Wat hadden de men-
schen gretig gegrepen, elkaar bijna uit de hand gescheurd : ’t giftige
duivelsblaadje, hùnkerend naar ’t bloedige moordbericht!...’n Paar
bezopen verworpelingen, onontwikkelde boeren, van geslacht op
geslacht dom-gehouden en bijgeloovig gemaakt door niet-begrijpende
dienaars van de zwarte papenhorde, die rouw-somber drukte op
‘theele lând, — ’n paar stomme dutsen hadden bloed gewild in hun
dronkenschap, zooals ’n speelsch kind zoet-goed wenscht, en ze
hadden hun lierenaars getrokken en rond gezwierd; en gezien: bloed.
En ’t opgesmukte verhaal van hun demonische vechtdorst, lieten
hun listige beheerschers in den zwarten rok nu dienen als lokmiddel
voor hun steedsche lot-genooten die, verre nog van solidariteits-
gevoel, er met bevende grijpklauwen op aanvielen, en mèt ’t ver-
haal van broederbloed, sleepten in hun huis: ’n uitgelezen verza-
meling van met koele geslepenheid verzonnen leugens, er op bere-
kend, hun eenvoudige zielen te omvatten, te veroveren, omnevelen …
O! hij zag ze zitten aan hun ontverfde tafels, onder hun scheme-
rende lampen, gebogen over de bladen, door-spellend kolom na
kolom, gesteld in kinderachtig-onbeholpen schijnende leugentaal,
die hun bezielde en gloed ontstak in hun moede oogen, gloed
waarachter broedde fanatieke haat; bijgeloovige afschuw hield ze
? |