Full text |
schreeuwende sneb-bekken. De blanke blokjes werden vòòrtgedre-
ven door ’t dol-lawaaiende heer, ònder de brug; en de heele troep
ze licht achterna, met omhoog-stuiven van luchte sneeuwveeren;
in helsch-halsstarig geschreeuw.
Verwachtend dat ze aan den anderen kant er wel weer onderuit
zouden komen, liep David naar de rechtsche brug-leuning. De
beesten waren er nog niet; wél werd er dof geplonsd in 't glinster-
spartelende water. Rechts-vòòr 'm: 't oeverpad, begrensd door
’n hoogen grasheuvel, hier en daar begroeid met struiken ;en vòòr
de struiken: groepjes banken, nog niet bezet. t Pastoortje liep
telkens tot de eerste bank, en keerde dan weer om, op znteenen,
soetaan zwierend. Op de eerste … tweede... op de dérde bank :
menschen... ; zòò, die waren d'r vroeg op uit. wel gezond zoo
’smorgens onder de boomen ; David nam ze scherper op... en merkte
toen plots: wat wàs dat?... zout wààrzijn?.… De middelste :
'n slapende vrouw; vòòr d’r op den grond 'n korset, en rechts en
links van d’r:’n vent, ’n lodderige vent, met bezopen-stomme
oogen; beiden beknedend met volle handen een van d'r weeke
borst-bollen ; zwaar ronkend, met verwaaide kroesharen, hing d'r
kop achterover... Ze zaten er niet »pas«... ze zaten d'r »nòg«.
Over den in slaap-ademing bewegenden buik, gaven de twee dron-
ken kwanten mekaar de hand, zoo nu en dan; en zeer deftig
knikten ze mekaar toe met d'r rood-gezwollen koppen; dàn gingen
naarstig verder met hun kneed-arbeid…
In z’n zwarte soetaan wandelde de priester op en neer, aandach-
tig prevelend, peinzend over z'n brevier gebogen….
En David zag ’t aan, mòest ’t aanzien; stond over de brug ge-
leund, gekristallizeerd van ontzetting.
t Kwam niet bij ’m op, z'n oogen te sluiten. Hij bestaarde 't
drietal, staarde tot-ie ze niet meer zag, tot ze verdoezelden voor
z'n wechdraaiende oogbollen. Toen kon-ie zich eindelijk losmaken,
en terwijl ’t zweet ’m gloeiend uitbrak aan alle kanten, en schaam-
rood z'n wangen valsch-warmde, holde-ie radeloos ’t pad weer af;
waarheen wist-ie niet.
Op ’n bank, onder ’n breed-gekroonden boom, vond-ie zich zelf
weer. Hij was zeer kalm geworden, onbegrijpelijk kalm. ‘t
Eerst dacht-ie aan Hein Janse, die ’n tijdje geleden,.… nee, van
morgen, de waardin betast had, op dezelfde manier als die twee
aan de vijver bezig waren. Tóen had-ie toch niet gerild; hij had
t welwillend meegeleefd, zelfs was de begeerte in ’'m opgekomen
om ’t òòk maar ’s te doen... »sooe lekker snertbulletje fanne wijf« …
Waar zat ’m ’t verschrikkelijke nou toch eigenlijk in? Hij herin-
nerde ’t zich toch levendig : *t Groepje had ’m doodsangst op ’t lijf
gejaagd. — Wat was d’r nou voor verschil tusschen...? Nou
’s net persies ’n vraag om op je gemak over na te denken,
EE E
Ees
nen
tenen
EE
EN
Ee
En
SEE
ze
pend
Et
phunte ren Valen
EE
EEn
Ee
zet,
Eeen
Ee
EE 5 5
ins
EE
Eeeh,
Eee
EE
es,
EE
TEER
? |