Full text |
31
De thee werd geschonken, de olienootjes rondgedeeld, en in de heer-
lijk verlichte kamer, aan de hel-witte tafel, zaten de vier behagelijk te
slurpen, en deden de schillen van de »mangelen« knetterend springen.
Lena mijmerde zachtekens. Ze vond ’t ouwerwetsch, lekker, genoeg-
lijk, weer ’s ’n paar mensche bij d'r te hebben, en ze wist, voelde,
dat in haar, op haar huppelende gedachtetjes, scheen ’t witte licht
van ’t tafellaken; van ’t Joodsche sjabbes-tafellaken ’t witte licht.
David was vol van de groote redevoering, die hij ging houden,
de reusàchtige redevoering, waarvan de heele stad zou spreken.
O, hij had de plicht z’n best te doen, z’n uiterste best. Moest hij
Zn partijgenooten niet laten zien, dat ’r wat goeds gegroeid was,
uit de warhoofdige anarchist? En... moesten de menschen niet
zegge:... wat is die Krinkels toch ’n poen, dattie durft te schelden
op ’n volk, waarvan de gewone werklieden over zulk ’n schitterend;
nee overwèldigend redenaarstalent beschikken?!
Van Emden was verlicht, gelukkig had-ie ’t zaakje opgeknapt.
Als ze hem wat opdroegen, dan was ’t in goeie handen, dat zâgen
ze nù weer eens. Hij nam zich voor, ’n klein beetje te overdrijven,
als hij moest vertellen van Peereboom’s aanvankelijke weigering ;
'n ander in zijn plaats zou stilletjes naar huis zijn gegaan en de
zaak hebbe opgegeven. Maar hij, hij liet zich zoo gemakkelek niet
afschepen; hij had volgehouden, Peereboom bij z'n eigen woorden
gepakt, en — gewonnen.
En stille Lena was verrukt, al kon je op d'r smalle gezichtje
niets merken. D'r David ging weer an ‘t werk; kon zich weer
geven. Misschien zou-die ook nieuwe kennissen opdoen en mee naar
huis brengen. Het speet ’r alleen, dat ze niet mee kon, omdat ze
niemand had om op de kinderen te passen. Maar daarover dacht ze
toch niet lang. Het juichte zoo in haar, nu er wat geluk kwam
voor d'r David... Maar ze zei niets.
Onder 't knetterend gekraak van kersause-mangelenschillen, en
terwijl de ijle, geurige wasemslangen uit de theekopjes stegen
kronkelend op, en de drank geurde, begon er nu ’n gesprek tusschen
de vier. Kopjes werden tikkend neergezet, nieuwe thee werd klette-
rend ingeschonken, de stemmen klonken er doorheen; donkere oogen
schitterden, dikke, roodglimmende lippen lachten, onder ’t heer-
lijke, huiselijke gaslicht.
Eerst praatten de mannen over ’t werk.
David »sappelde.« Hij had pestwerk op. Hij kon d'r niet an
voort. Verlede week hadtie voor 55 frank werk gemaakt. Gaat af:
28 frank koste. Mit 27 frank kon-ie naar huis gaan. En nou hadde
zm nog niet eens »bazeloon« afgetrokke, anders hadtie d’r heelemaal
'n nefiege an overgehoue.
Makkie vertelde, onder groote aandacht, dat ’t met de Hollandsche
werkslui allemaal zoo ging, omdat ze te fijn werkten; in Antwerpe mot
? |