Full text |
2I
en hij was op de winkel al spoedig beroemd om z'n gemeene
kwinkslagen, die nog lolliger schenen, door de grappige stijfhoofdigheid
waarmee hij voortging Antwerpsch te spreken; hoewel men hem
bij herhaling verzekerd had, dat z’n geradbraakt taaltje »op nikske
nie trok«.
n Jaar of tien geleden had hij ook in Antwerpen gewoond;
hij was toendertijd nog volbloed »annechis«, en met levendige
belangstelling had-ie deelgenomen aan de »bewegeng«. Z'n propa-
gandistische werkzaamheid bestond in ’t doen mislukken van socíaal-
demokratische vergaderingen. Hij was 'n bekend en gevreesd type;
wààr hij kwam moest-ie *t woord hebben. Voor niemand was-ie
bang; ’t kon ’m geen haar schelen of hij met Vandervelde, Troelsta
of Verkerken »debatteerde«. Hij stond ze àllen, meende hij; al
kwam Bebel, de paus van de baantjesjagers, in eigen persoon naar
Antwerpen, »hij kost 'm z'n botte kusse.
In werkelijkheid had hij liefst met Antwerpsche sprekers te doen.
Die kon hij overbluffen met z’n verwarde woordemassa’s. Die waren
niet gewend aan anarchisten-relletjes, en kenden nog niet de altijd
weerkeerende loopjes, waarmee men de rustverstoorders in Holland
afscheepte. David had wel gemerkt, dat ’tin de Antwerpsche »partij«
hommeles was. En hoewel hij geen enkel feit kende, wist hij voor
de oogen van z’n kameraden ’n schitterend vuurwerk te ontsteken
van algemeene beschuldigingen :... verrajerij... diefstal... verduis-
tering. jachtop mr lekkere mzachtenstoelkinnitbargement mm
Hij was nu zelf óók sosjààl-demokraat geworden; hij verlangde
er naan ween eens opstentredenh zinnstemmnweenseensitendoen
klinken, ’n troepje geestdriftige medestanders te hooren applaudiseeren.
Maar hij vreesde, dat men zich zijn rumoerig verleden zou her-
inneren, en hij huiverde bij de gedachte, dat hij misschien als lid
van »de Partijg geweigerd zou worden. En wachtte ongeduldig
op 'n gelegenheid, om z’n entrée te maken. Hij nam zich voor
het zoo aan te leggen, dat men ’m zou smééken zich weer aan
te sluiten. Hij zou dan eerst doen alsof ie er eigenlijk geen zin
in had, en de lui ’n beetje an ’tlijntje houden. Om per slot van
rekening tòch maar toe te geven. Ja, hij wàs zoo dom niet!
'n Woensdagmiddag trad hij, van de kou rillend, kraag opgeslagen,
handen in zakken, uit de warme fabriek in de droefgeestige regen-
straat. Jantje, de half onnoozele krantenverkooper, stond bij de
uitgang van de poort van koude te trampelen, met paarse wan-
gen en lodderige, zwakjes geopende oogen, ’n pak bladen onder
den arm, stijf tegen ’t lijf gedrukt. Hij praatte, in wezenlooze be-
weging van zn slappe kwijllippen, met ’n hoekigen mageren man;
beiden staarden oplettend in de voorbij snellende menschenstroom,
draaiden soms hun hoofden even mede, in onwillekeurig volgen.
ze
tn
ne
Ee
Ee
? |