Full text |
Doe uw behoefte in de portalen, en bel den burgemeester uit
z’n slaap!
Danst in ’n wijden kring om ’n van wellust stuipend wijf. En
zwaait rinkelende zotsknuppels om uw hoofd.
Verblind de oogen van de menschen met uw gekrijsch !
Nog ’n uur, nog ’n uurl en ’t is gedaan.
Ol Tracht dan de laatste te zijn. Slaapt vannacht op de straat,
in ’n moddergeut of in ’n stinkenden pisbak. ’n Heel jaar lang
kunt ge nog slapen op uw bed!
Nog ’n uur, nog ’n uur! dan krijgen de gardevils weer oogen.
Dan vallen de maskers, en dan zult ge misschien, als ge nog zien
kùnt, ontwaren dat de lollende meid aan uw arm, uw eigen zuster is.
Op, op, òp!
De dronkemanskreten in de straten zijn verschald. Barrikades
worden van de winkelramen gebroken, de stad ligt weer SCIS
Leven weer statig op: de trotsche paleizen met d’r hardsteenen
gevels en d'r antieke bloemen- en beesten-reliefs; de hooge gilde-
huizen met d’r gothische boogvensters en d'r vergulde daklijsten.
Monumenteele standbeelden, en bronzen allegories; Brabo met
d’ afgehakte hand omhooggeheven, omringd door schubbige draken;
+ Afhenée met z’n hellende opgang; het station met z'n breeden
poort-boog, en z'n kwistige squares. — Dat alles werd overstemd door
t geraas; laat nu z'n onhoorbare klanken van middeleeuwsche ernst
en moderne gezwollenheid weer tonen. Breed gedwee en doodsch
leggen de Boulevards zich uit. De donker-grijze Kathedraal, met z'n
spitse hoofdpoort en z'n reuze-toren, wijst plecht-statig ten hemel.
Morgen wagen ernste mannen in zwarte soetaan met ruig-pluche
priesterhoed, en bleeke nonnen met witte huiven en rammelenden
rozenkrans, zich weer in de straten, loopen er gebiedend met stroeve
gelaten, dragen weer verantwoordelijkheid voor ’t zieleheil van
d’ uitgeputte kudde.
En in de volgende dagen branden slank-blanke keerskens op
d'auters, met gulden deining van teere vlampunten; de wierook barnt
in gouden vaten, en rookt weer op in zwaar-zoete wolken. Dan
gaan pasgeschoren mannen, en vrouwen in rouw met glad-gestreken
haar en ’t argeloos-stille gezicht van Madonna, ootmoedig ter kerke,
besprenkelen zich met heilig water, en knielen neer in schemer-
hoeken, biddend hun rozekrans in aandacht opgesloten. Naar
wachtende priesters sluipen ze, met van schuldbewusten den schuchter-
slependen pas, en spreken hunne biecht in vloeiend zoet-zangering
Vlaamsch, laten zich angst-bibberend berispen door gestrenge paters,
volbrengen ijverig hun penitencies. En Zondag bij de mis, golven
d’ orgeltonen plechtig door gewelven, extatisch stijgen heldre knapen-
stemmen naar omhoog tot zilveren koraal, eentonig galmt verbolgen
NEE
? |