Full text |
113
d'r per ongeluk een hebbe, dan krijgt hun vader of hun broer ’t,
as ze ’n jaar of twaalf zijn.….
Lena bleef echter — koppig, z'n manier van doen schandalig vinden.
Ze kon niet gelooven dat ’n vrouw zich bij al dat soort vragen,
en dan nog wel door ’n wild-vreemde, niet gekwetst moest voelen.
Uitzonderingen waren d'r natuurlijk, dat wou ze wel toegeven;
maar vrouwen in ’talgemeen mat ze af naar ze zichzelf, en zij zou
van schaamte door den grond zinken as men ’r zoo iets vroeg.
En dan nog wel met zoo’n lacherige smoel. Bah! David kon soms
tochsinsnaanslkereltjenzijnssr
De bange oogopslag van de werkster deed d'r denken aan ’n
vrouw in ’n harem, die hulpeloos aan d'r heer was overgeleverd.
Of aan een van die schepsels, die achter kanten gordijntjes te
koop zitten, maar toch òòk nog 'n vrouwelijk gemoed hebben —
hoe kon ’t anders? — en vol stillen wrok en rillend van
schaamte de vuile omarmingen van hun betalers ondergaan. Dat
er vrouwen zouden zijn die daar niets van voelden, wilde er bij
haar niet in.
En toen ze weer alleen was, had ze iets waarover ze in d'r stille
ziel, — plechtig-schemerig, zooals haar heele uiterlijk; lang kan mij-
meren: De vreemde oogen van die in ’t nauw gebrachte vrouw.
Kwam ’t misschien dààrdoor dat ze de werkster van begin af heele-
maal vertrouwde ?
Dinsdag, tegen ’n uur of twee, kleedde ze zich in ’n zwarte
japon, zette d'r grooten hoed met zwart-zijden strikken op, en deed
d'r fijne glacé-handschoentjes aan, die gaven d'r tengeren vingers:
van ebbenhout, zorgvuldig gepolijst, ’t plechtig-treurende voorkomen.
Ze ging even ’n boodschap, vertelde ze schuw de werkster.
Haar oogen traanden van ’t licht, toen ze in wijdere straten
kwam. Veel dingen deden er haar verdriet; ze was ze terstond weer
vergeten, want opzettelijk keek ze nergens naar. Maar de triestige
indruk bleef. Zou ze maar niet teruggaan ? Wie weet, of die vreemde
vrouw wel vertrouwd was bij de twee kinderen.
Ze ging de huizen voorbij zonder ze eigenlijk te zien. Menschen
stapten langs haar, ze hoorde ze niet, ze was in zichzelf gekeerd.
Tot ze op eens voelde dat ze òp moest kijken. Twee »echte«
Antwerpschen, met hoog-gezwollen negerinnen-kapsel, breede mond-
gleuf, platten ingedrukten neus, de armen in elkaar geringd, stonden
ongegeneerd haar uit te lachen.
»Zeet den dieje’s«, zei d'r een, slepend, »die ’eet ghien vliesch,
ghien boik, en ghien tette«. En d'r breede heupen schudden weer
van ’tlachen. Hun blikken drukten Lena’s smeekende oogen toe;
toen gingen ze verder.
Ze maakte zich nog kleiner, liep dicht langs de huizenrijen,
schuw-bevreesd voor nieuwen spot van grove wijven; ze wàren nu
8
Hd
dE
Hie se
kt
Á,
Ten
En
EERE B
EEE
Te
tara rd
Er
Ee
EE
GERE
hd
? |