Het was ten slotte de gastheer die het stilzwijgen het eerst verbrak. — Welnu, juffrouw Degraeve? vroeg hij. Wat nieuws ? Zijn koele ontvangst had het meisje van de spraak benomen. Waaraan ze zich juist verwacht had, zou ze zelf niet kunnen zeggen hebben, maar zeker niet aan dit beleefd, maar vormelijk en schijnbaar onver- schillig onthaal! Wat kreeg ze spijt, dat ze zichzelf in deze situatie had gebracht. Was dat diezelfde man die haar ’s voormiddags aan haar ouders ten huwelijk: had gevraagd? Had hij voor haar geen woord van lof, van vriendschap over ? Was het hem ernst geweest als hij had beweerd, dat hij haar tot vrouw wilde nemen en ervoor een grote som geld wilde betalen? Het leek allemaal zo gek, zo onwaarschijnlijk! Hij was haar zo vreemd, zo onge- naakbaar, alsof hij op een andere wereld leefde en dit alles een onbegrijpelijke droom was, die voortging… Ja. wat kwam ze hier eigenlijk doen bij een man, die ze niet beter kende dan de bulhond aan zijn voe- ten! De gedachte, dat zij gekomen was om zich met lichaam en ziel aan hem weg te schenken, deed haar eensklaps het hoofd duizelen. Zij wilde opstaan, van hier weggaan... Als een gewond dier, dat in een klem gevangen zat en opnieuw zijn vrijheid wilde, kost wat kost. Zij was heel bleek geworden. Zo plots sprong ze recht, dat de hond dreigend be- gon te grommen en zijn witte slagtanden ontblootte. — Koest, Nero! gebood zijn meester. Dan stak hij de hand naar haar uit in een gebaar om haar opnieuw te doen zitten. Maar zij wilde hem afweren, diep aangedaan, verschrokken, wanhopig.… Zij struikelde daarbij over de poten van de logge hond en zou gevallen zijn, als hij haar niet had opge- vangen in zijn armen. Half bewusteloos, hoorde ze hem als doorheen een mist tot haar spreken, terwijl hij haar hielp opnieuw in haar zetel plaats te nemen: 17