fn Zij zat, omringd van alle vier haar kinderen, aan tafel, voor het avondmaal. Het licht der lamp viel haar vlak in ht en zij had juist, uit de groote aarden papteil, het aangezic toen hij van achter haren eersten lepel pap geschept, “ schutsel kwam. Zij verwachtte hem niet. Zij meende dat hij, zooals het zijne straf vermeldde, nog ruim eene maand moest weg= blijven; en stom, als hadde zij in eens de spraak verloren, bleek, als ging ze sterven, staarde zij hem verwilderd aan, werktuigelijk den lepel in den kom terugleggend. Eiwel?.…… waarom zijt ge sinds drie maanden niet meer gekomen! was hij op ’t punt haar te vragen ; maar schielijk, eenen stap naderend, zag hij haar met verschrikkelijke oogen aan. | « Sta eens recht >» sprak hij haastig, met verkropte stem. Een hevig rood had haar kaaksbeenderen gekleurd en, op dit onverwacht bevel, scheen zij heel en gansch ’t hoofd | te verliezen. Zij maakte een beweging op haar stoel maar stond niet op. De kleinen, gapend en verschrikt, staarden roerloos hunne ouders aan. « Eiwel!……. Zijt ge doof ?.….. riep Cloet met nog ver- vaarlijker gelaat. En eensklaps, rond de tafel gaande, kwam hij zelf tot haar. Als onder eenen zweepslag sprong zij recht. » O doe me toch geen leed » kreet ze, bevend de handen uitstrekkend. Cloet, versteend, was blijven staan, het oog, als zinneloos, | op haren buik gevestigd. Die buik was zwaar en rond, vooruitgestoken. ( « Wie heeft dàt gedaan? » vroeg hij. Zijn stem klonk niet luid, niet onnatuurlijk en met de hand den buik aan- wijzend, was hij opnieuw eenen stap vooruitgetreden. Het scheen als wilde zij iets zeggen, doch de woorden