denkbeelden te. doen verkrijgerie 53 „, het evenwel niet goed ware, om, in weerwil 5, hiervan, dezelve te verrigten? „ Indien ik nu begeerig ben om eenen appel „» teeten , of afkeerig van eenen bitteren drank, , en door rede of onderwijs mij overtuige, dat >, het goed is, den appel niet te eten, of den », drank in te nemen, dan kan ik, niettegene >, flaande mijne begeerte, of mijnen afkeer, den „ Appel laten liggen, of den drank gebruiken. , Zijt gij daartoe ook in ftaat? Wij zullen er „> aanftonds de proef van nemen. Hier zijn eenige „, fchoone appels, die zeer lekker fmaken: hebt >» gier zin in prereR? Gij bezit dus eene begeere , te om ze teeten, Goed! daar zijn ze; maar „, hoor eens: gij weet, uw fpeelmakker, de 2, brave JAN, ligt krank, gelijk ook zijne moe« , der. Nu heeft de geneesheer gezegd, dat „> appels zeer heilzaam voor hen zijn; maar > Zij hebben er geene , en bezitten eok geen „ geld om ze te kunnen koopen. Zou het nu 2» Diet goed zijn, dat gi de appels aan JAN en 2» Zijne moeder zondt, of liever bragt, om er „, Zich door te verkwikken? Kunt gij daartoe „ befluiten ? wilt gij ze hun brengen? Maar gij „, hadt zoo ftraks begeerte om ze zelf te eten, „> En bezit die mogelijk nog, als gij de ap- „, pels befehouwt, en bedenk t dat zij goed fma. „, ken zullenz of kunt gij ze nu evenwel aan „, een ander geven, en er zelf niet van gebrui- „, ken? Waarom? Gij kunt dus, tegen uwe be- „, geerte aan, dat gene doen, wat rede en on- ss derwijs u als goed hebben leeren kennen. Gij 2, bezit, derhalve, eenen vrijen wil; maar het vere 5, mogen, om vooraf te overwegen, wat goed of o> kwaad zij, en daarna, mét onderdrukking D van 3 2 Ener SCE