4 Over de noodzakelijkheid van het onderwijs De nijdige heeft altoos verdriet; de gierigaard leeft onophoudelijk in zorgen; de dief ís nooit zonder vrees, en de dronkaard ís zich zelven tot eenen ondragelijken last , zoo lang hij niet half zat is, Zoo brengt elke ondeugd hare eigene {traf met zich! Een ongerust geweten en onte- wredenheid met zich zelven, zijn de gezellinnen wan allen, terwijlarmoede „ ziekten, en niet zel- den een vroege en rampzalige dood haar dike wijls op de hielen volgen. Wie, derhalve, het goede vroeg najaagt , zoekt welgevallisheid , maar wie het kwade natracht, dien zal het over- komen (*)e Laten wij nu ook eens vooronderftellen „ ’t gene zelden ket geval is, dateen kind, hetwelk zonder eenig onderwijs of opvoeding, als in het wilde, opgroeit, van alle kwade gewoonten onbefmet blijft, dan nog kan het, enkel bij mangel aan een van beiden „ hoogst ongelukkig, en een fchadelijk lid. der maatfchappijj worden. Dat het voor zich zelven ongelukkig wordtg en hoe dit gefchiede, lcert ons de ondervinding. Niet goed onderwezen wordende, blijft men meestal zoo dom als onkundig; en ziet daar de reden, waarom men zich zelven nooit weet te redden, Men begaat nu hier, dan daar, in zijnen werkkring eenen misflag „ eu lijdt, daardoor, weeltijds aan- merkelijke nadeelen. leder zotskap kan hem bes driegen, en hij wordt dikwijls, bedrogen, omdat niet alle menfchen eerlijk zijn. Veeltijds kan hij voordeel bejagen: maar hij weet de zaak niet goed aan te vatten, en hierom flaagt hij ook zelden in zijne pogingene Ziet hij nu, dat zij- nen C*) Spreuken XI: 27,