Gulden Sporen Negentienhonderd zestien. In dertienhonderd en twee beken naar de stroom, stromen naar de zee, zó de verdedigers van het vlaamse-gemeente-sisteem, sterk in de strijd, wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid; zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Eksode was, tocht van godsvolk naar Kanaäan, tocht der Joden. Maar negentienhonderd zestien zal, zij aan zij, pal, rij op rij, het aktieve leger groeien zien, tot een wil en tot een daad, gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaat en de nacht; breekt de dag door dageraad. Negentienhonderd zestien, jaar dat woord werd, woord dat vlees werd, leger van ons land, wachtersdaad bij wachters-woord en hand. Vastberaân, wij staan in kamp. Wij staan.