denkbeelden te doen verkrijgen. 1e en aan kleine kinderen doen, dan moet gij de= elve volkomen uitdrukken, en niet zoo bekor- en, dat zij die, zonder de voorgaande vraag, tiet verftaan kunnen Dus zijn, bij de vragen: … Heeft cop alles gefchapen ? — Wanneer … dan? — Waaruit? — Waardoor?” — de drie laat{ten niet volkomen uitgedrukt, en moet men vragen: ,, Wanneer heeft cop alles gefchapen ? AA enz. De reden, waarom men, bij kleine kinde: ren, de vragen volkomen moet uitdrukken , is, omdat men van dezen doorgaans niet verwach- ten en ook niet vorderen kan , dat zij, bij bekor« te vragen, uit zich zelven zullen bedenken , wat van de voorgaande bij de volgende behoore. Daar, echter, bij meer gevorderde fcholieren;, welke reeds meerder vatbaarheid bezitten, de op« gegeven reden, zoo al niet geheel, ten minste ten deele, vervalt, kan en moet men ook bij dezen de vraag dikwijls bekorten, zoowel, om hen aan meerder opmerkzaamheid, en aan den= ken te gewennen, als om eene noodelooze, ver= velende en tiijdverfpillende breedvoerigheid te vers mijden. 3. De vragen moeten met de vatbaarheid van het verftand en geheugen der kinderen overeenko: men. Tot dat einde moet men niet te veel op eenmaal vragen, of te lange vragen doen: want zoo dezelve meer dan ééne ftelling, of althans vele tusfchenftellingen bevatten , blijven de fcho- lieren met hunne gedachten veeltijds meer aan deze, dan aan de hoofdzaak hangen, of weten niet, waarop zij eigenlijk antwoorden moeten. Van zulk een aard is de vraag: „, indien het s, geloof, volgens de leer van rede en openba+ 2» Ting, alleen ter zaligheid niet genoeg is, gee G 4 » lijk Ns ee bk et