Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>LENAERTS. Zoo lang ik er zijn zal, neen meisken.</p>
<p>BLONDIEN. ZOO veel te beter, vader. 0! Het is misschien heel slecht van mij dat ik alles, wat ik gevoel, zoo maar openlijk vertel; doch het is sterker dan ik; en dewijl ik nu mijn hart open, zal ik er maar alles uitstorten wat het bezwaart. Als ik alleen ben, dan heb ik enkel Jellen in mijnen geest. Ik zie hem dan nog met mij des winters ter schole gaan, mijne kinderhandjes in de zijne verwarmende. Ik hoor hem nog op ons voorhof weenen, den dag dat ik ziek door de mazelkens in doodsgevaar verkeerde; nog lacht hij mij vriendelijk toe, gelijk dan, toen ik na de ziekte, den eersten keer buiten kwam, en dat ik, onder onzen grooten notelaar gezeten, de maagdelieven telde, welke hij voor mij plukte. Ge moogt mij bekijven als gij wilt, vader; maar, om u rechtuit te spreken ik heb Jellen alléén zoo lief als al de overige menschen te zamen op de wereld. Ik zou liever alles derven dan hem te verliezen.</p>
<p>LENAERTS (bewogen en haar op het voorhoofd zoenende) Ik weet genoeg, kind lief. Het is braaf van u, dat gij mij in dit boek hebt laten lezen. (Hij wijst op hare borst.) Liesbeth mag al of niet beloofd hebben, binnen zes weken zal Jellen met u ter kerke gaan.</p>
<p>LIESBETH (die aan het venster gedurende de laatste woorden verschenen is.) Blondien, gij vergeet dat het merktboek nog open ligt.</p>
<p>BLONDIEN (verschrikkende). Ja, Moeder, ik kom. (zacht tot Lenaerts.) Geen woord vader, als ik u bidden mag; moeder zou wellicht te veel verdriet hebben. (Af in huis).</p>
<p>LENAERTS (alleen). 0, ja! goede eenvoudige ziel! gij</p>
</text>
|