Maar mijn liefde onstond Op een Herfstavond, Mijn grote liefde, even buiten de stad, In het wijde park, toen het door de mensen, — de [gewone dan ? — gans verlaten was. Mijn liefde groeide sterk in de koude Winter, — Enkel zeer moeie bloemen groeien dan. — Daarom is mijn liefde ook oneindig schoon, Al is zij, — ’t spijt mijn vriend misschien, — ook longewoon. DESEMBER ’ 15: