9e Algemeene regels, om de jeugd hoe? Op welk eene wijze deed hij dit? Hoe legde hij het aan? Hoe gedroeg zich de Zalig- maker omtrent de kinderen? Behalve deze en foortgelijke vragen , welke dienen kunnen, om de kinderen op het voor- werp, de eigenfchap en de bepalingen, welke in eene ftelling woorkomen, oplettend te maken, of om te onderzoeken, of zij hebben opgemerkt, welke hier de voorwerpen, eigenfchappen of be- palingen zijn , moet de Schoalieeraar zijnen leerlingen, bij de ontwikkeling eener ftelling, ook nog anderen doen, welke gefchikt zijn, om te onderzoeken , of zij van deze voorwerpen, eigenfchappen of bepalingen wel een juist en genoegzaam klaar of duidelijk denkbeeld bezite ten. Bij voorbeeld: de ftelling: de liefde bee dekt vele zonden, zoude niet genoeg door hun ontwikkeld worden, indien hij zich alleen aan de daarbij opgegeven vragen hield, en daaren= boven niet aan zijne leerlingen vroeg : waarin beftaat de liefde? Wat ís zonde? enz 5. Een ander. voorwerp van ontwikkelings is gelegen in den zamenhans of het verband der flela dingen, ân eenen volzin voorkomende. Wanneer twee of meer ftellingen met malkander verbon= den zijn, dan bevat, a. de eene dikwijls de ree den van de andere. Zoo zegt jezus: waakt, want gij weet den tijd noch de ure niet, Waarom moeten wij waken? Wat volgt daaruit? Of, wat moeten wij doen, omdat wij den tijd niet we- ten? — b. Of-zij fluit in zich, wat door de ans dere worde toegeftemd of. ontkend , zoo als: Allen flierven în de woestijn, behalve yosua en KALEB. Was hier niemand van uitgezonderd? — gs. Of de eene ftelling is eene aanwijzing van iets 5