In blauwe lucht, hoog boven heuvelklingen en open veld, dat laait in zonnegloed ; met scherpe blikken, die ter laagte dringen, zwerft daar de sperwer rond, die dorst naar bloed. Hij daalt en stijgt en zweeft in wijde kringen, tot ’t speurend oog de bange prooi ontmoet ; hangt dan een poos te trillen op zijn zwingen en schiet plots neer... Wee! argeloos gebroed. Een noodkreet gilt... de witte veêren stuiven, daar kromme snavel ’t rillend vleesch- doorwoelt ; maar machtloos vleugelklept de ■angstige duive, gelijk de. ziel die lust schept in het leven, maar boven zich -de hand des Noodlots voelt, als sperwerklauwen dreigend opgeheven ! Indien ik mij niet beperken moest, zou ik nog meerdere gedichten die de tradities van dé Vlaamsche poëzie nooit verbreekt en zich tevens altijd weet te ontspinnen aan het warnet van de reminiscenties. Tevens treft de eenvoudige vorm van deze poëzie: eenvoud van .uit- drukking passend op den eenvoud van inspiratie. In tegenstelling met later-gekomene, jongere of nieuwere dichters, die hun gevoelens opsmukken met overvloedigen rijkdom van woorden en beelden, bij hem een gave vorm; in plaats van hun wegschaduwende, m nevel weg- doezelende omtrekken, een goed-afgeteekende, zuivere lijn; in plaats van een rythmus vervagend en uitstervend als een klacht of een zucht, een flink-aangeslagen kadens, in plaats van nuanceering, de tegenwer- king van geempateerde kleuren. Zóó wordt zijn poëzie.een genot voor de oogen, die de meest sensueele van ons organen zijn. k me* ier terloops aan: de beste Vlaamsche schilders van zijn tijd gaven de wer- kelijkheid op dezelfde wijze weer: door de contrasten van haar pheno- aanhalen. Allen zouden aantoonen dat de dichter diepte heeft en dat, daarnevens, uit elk vers het naief maar doordrin- gend accent van een eigen persoonlijkheid spreekt, een persoonlijkheid eigen persoonlijkheid spreekt, een persoonlijkheid menen plastisch voor te stellen. menen ’t Is ten slotte de liefde van dën dichter van dën dichter voor zijn streek die hem de geur van den geboortegrond waait er uit op; zijn streek zit hem in ziel en bloed ben de purperen melancholie van het heide die hij schildert zijn menschen van ginder lieden, stroopers, wezens van een natuurlijke streek zit hem in ziel en 3 V_4.V_ ----O — 1 l_ . in ziel en bloed. Zijn landschappen heb- ie van het heidelandschap, de menschen Ik geloof meer en meer, dat de nationaliti Vlamingen, overblijft tot het sterken van ons tschen van ginder: boeren, herders, voer- man een natuurlijke werkelijkheid. dat de nationaliteit het eenige is wat ons, ’ _ ■« i-N 1 ___j.:___m talent Door de nationali- naidden opstaan, de groo- ngekondigd werd. Nu de teit zal wellicht eens de groote dichter in ons m te dichter wier komst maar al te dikwijls aans , overblijft tot het sterken van ons 51