«Hij is dood » herhaalde zij werktuigelijk terwijl haar man binnen stapte. Cloet, onthutst, staarde haar aan. « Wie dood ; » vroeg hij eindelijk en als het ware met weêrzin. Sprakeloos, haar oogen in de zijne, wees zij met de hand naar '( kamertje. Cloet, roerloos, volgde met den blik de aangeduide richting. En na een oogenblik somber nadenken, gedurende hetwelk ’t besef van de gebeurtenis in zijnen geest van brute nederdaalde, zette hij zijn spade in den hoek van ‘t schutsel en keek schuins, met begeerige oogen, naar de dampende aardappels. Zijn vrouw, verbaasd bij zulke diepe onverschilligheid, staarde hem wachtend aan. Maar ziende dat hij naar den haard ging om zich zelf van eten te bedienen, haastte zij zich voren en dischte hem zijn maal op. Er heerschte eene lange stilte. Cloet had zich aan de tafel neêrgezet en was begonnen te eten. Het oog in zijn bord gevestigd, at hij onverpoosd, met vollen mond, gelijk een uitgehongerd dier. Hij scheen de tegenwoordigheid zijner vrouw zelfs niet op te merken, hij ademde krachtig en luid door de neusgaten en telkenmale hij iets noodig had : wat roggebrood, een mes, een lepel saus, keek hij herhaal- delijk en sehuins naar de verlangde voorwerpen, alvorens die te nemen. Zijn vrouw, bewegingloos, stond aan de overzijde van de tafel recht. « Gij, de eerste, zulthem ’t woord toesturen en u niet laten ontmoedigen indien hij uwe poging tot verzoening niet dade- lijk gunstig bëantwoordt » had de pastoor haar bevolen. En angstig, tevens met de gedachte van het doode kind en de begeerte tot verzoening bezig, wachtte zij naar een gunstig oogenblik om het gesprek heraan te knoopen. Doch dit oogenblik kwam nieten door hare gevoelens overweldigd kon zij niet langer het stilzwijgen uitstaan.