| Full text |
=
On
XLVII. verkleien — het stof zal door den regen in slijk (klei) veran-
deren.
ontzwaait — met een zwaai, een ruk ontvalt.
XLVIIL. wisterschoon — de luister van uwe schoonheid.
verwaait —= vervliegt.
XLIX. veroumwen — (verouden) oud worden.
luchtenval, = het vak d. 1. de ruimte. verkouwen — (verkouden), koud
kil worden. ververfd == van verf, kleur veranderd. De zin is : zonder
ooit schooner groen in schooner grijs te hebben zien veranderen.
L. ontijdslijk == oatijdig (importun). verlet — verhindering.
afleven = zijn leven eindigen. laag’ — lage. gezel — gegeven.
LL. Wege = Holland. redensnser — buiten het richtsnoer der rede,
das : wensch ik iets onredelijks.
ontdraven =ik zou mijne lusten spoedig weten te ontkomen (te
bedwingen), indien mijn vaderland het verlangde.
LIL Emmers Zos lang als. bedingen — aanspraak. De zin is : zoo
lang ik leef mogt gij aanspraak maken op. diotngen — bevelen, hebt gij
te bevelen over de helft van mijn leven.
LIL verleidt — boven alie verleiding der min.-d. í. lusten.
hergezonden — van waar gij op aarde gezonden werdt (Duitsch :
her hin).
zonder einde —het eeuwige. eindelijk — het leven dat eens eindigen zal.
COSTELICK MAL.
Costelick Mal — Kostelijk (dial.) voor duur. Mal —= malligheid, dwaas-
heid, dus : eene dwaasheid die veel geld kost; hier : de Mode.
Vers 1-5. Pop = nam. de vrouw als eene pop opgetooid. verfoeidn
werk = Nu: uw verfoeid werk. Het verfoeide werk is het schepsel
Gods, dat om zijn dwazen opschik door den Heer verfoeid wordt.
Vers 510. gruwelen — de gruwelen der mode. reden —= gebeden.
verbasterd oog — door de kunstmatige kleur der wenkbrauwen.
vervloehte hand =de hand, die op de borst klopt om de zonden te
bslijden, is vervloekt omdat zij (zie v. 10).
Vers 10-15. onberispelijk — net onberispelijk, volkomen werk Gods
berispt, d. i. wil verbeteren, schooner maker, tot smaad weracht) voor
den Schepper. rede(n) — Nu altijd : «de rede (la raison).
gelid-gelijk — Het strijdt met de rede, gebrek en overdaad in een
gelid, dus nevens elkander te zien treden.
hemelspijt = een voorwerp van spijt (dépit) misnoegen voor den Hemel.
davren — beven.
Vers 20-23. verstokte deur — vóór de deur der verstokte vrouw. ver-
stokt ongevoelig, onmeedoogend. lobbenkrul — gekrulde, geplooide
lubben of halskragen, soms van 48 tot 60 el.
ringgeraas — het geraas, het gerammel der ringen.
Vers 25-30. witgekwijld — uitgeteerd. spinnen — vasten.
ontslaafd — uit ds slavernij verlost, dichtbsdachte mommen — maskers.
? |
