ee nBestsik — Biefstukkepikker ! —& Bladerenvreter! — Zeg... Kijk die vent 5 die daar binnekomt. Dàt is nou RL type van ’n afgeleefde man, — Die op “die stok leunt? je Kijk hij komt bijna niet vooruit, hij kan ze voeten niet optillen, Zòò lam is-ie. — En zn ooglede, die hange heelemaal ope, Goddomme ! net of ze verzw eerd zijn. En ’t wit van zn ooge is troebel. Z'n kop hangt opzij, zou die vent n broerte gehad hebben? — Wat ’n akelige wezenlooze uitdruk! king op dat gezicht... Hoe oud zou-die zijn. 'n jaar of zeventig ? — Bije belazerd? en n goeie vijftiger. Die vent hetnzichtols geleefd, dat zie je zòò wel. a ijk is en grijs, spierwit. Hij is vér over de zestig, dennen: Zalk ik ve swat zessen bint’n strijkop, dát bin je. Wat bé-je nou? we zullen ’t Peereboom ’s late beslisse | Betweter IMBeelen hé Peereboom! hoe oud denk je …. Péérebóóm Ll Mankeert boomna je wat? David's gelaat was vaal-bleek geworden. Z'n hoed hing achter op zn hoofd, z'n oogleden slap, waren half-dicht gezakt en lilden krampig. Slap hingen ’m Ee armen langs ’t lijf, zn sigaar was op de grond gevallen. Nattig-zacht floôt-ie tusschen zn slappe lippen Als was ’n ontzettend-zware moker op ‘m neergebeukt, zoo idioot-bezinningloos, zat-ie op zn stoel. Hij zag niets meer, hoorde niets als ’n woedend gegons, en zn ooren begonnen te suizen. De »rotgeleefde vente... was Zn vader .… — Nou, Peereboom, je moet ’t zelf weten. We brengen je met alle plezier even naar huis, hoor. Geneer je niet. We gaan tòch direkt wech, niet Bram? _ Ne tuurlijk, Kom Peereboom, wees nou niet nattis) …. _— Och ’t ís al weer beter. M'n sigaar was 'n beetje zwaar, niks anders. Daar heb 'k nog zoo mee opgese hept, mit die fijne sigaar. Die Dejongh zal òök krijge wat ’k ’m wensch. Nô! — Hou je dan maar taai. Ajuus. Door de stille stad ging-ie. De winkels waren gesloten. Waar hij blij-troostend licht gehoopt had, zag-ie koud- somber neergelaten latjesluiken. De trottoirs lagen breed- -uit, met niets er op “als de lange schaduwen van de lantaar ns en vaag- “begrensde schimplekken.