| Full text |
te Lübeck vergaderde steden, in antwoord op een brief uit
Lübeck van 16 Juni waarin het ging over het privilegie ten
bate der Keulenaars dat in strijd werd gezegd met de brie-
ven eenmaal (4 Mei 1468) door Antwerpen gegeven. Antwer-
pen antwoordde :
« Uwe eerbaarheid gelieve te weten als van het vonnis
door ons gegeven waarover gij u beklaagt, dunkt ons
niet dat wij u of den «koopman» daarin gegraveerd
noch erbij tegen de compositie gedaan hebben, welke
onze sententie te niet is gedaan geworden door den
hertogelijken Raad, mits dat de kennis en interpretatie
van de privilegiën ons niet toehoort, Uit kracht van
hertogelijke sententie hebben we die van Keulen eenig
consent gegeven, hoe gaarne wij ook u en den « koop-
man» het genoegen willen doen de compositie onver-
brekelijk te onderhouden En nu verder, eerbare en
geminde vrienden, in het laatste tractaat gemaakt tus-
schen den «koopman» en ons is bij zijn oudermans
ons toegezegd geworden dat ze van u verzoeken zouden
dat ide Vaamsche lakens die nu uw kooplieden nergens
koopen mogen dan op de halle te Brugge, wederom
naar de oude costuymen in de markten alhier gebracht
en gekocht mochten worden, waartoe wij tot hiertoe
nog niet zijn kunnen geraken, hoewel wij de gezegde
oudermans herhaaldelijk daar toe gemaand hebben, het-
geen ons genoeg verdriet… U zeer vriendelijk bidden-
de.… voort te bezorgen dat de voorschreven ordonnan-
tiën op de Vlaamsche lakens voor onze vrije markt
mogen worden te niet gedaan, anders zouden wij van
rechts en redes wege, wat wij tot het onderhouden van
de vrijheden onzer markt te doen hebben, voorder te
kennen geven, hetwelk wij niet gaarne doen zouden… »
En op deze beleefde bedreiging eindigt de brief (1).
(1) Op. cit, VI, blz. 317-319.
? |
