| Full text |
Groote Antwerpsche wolhandelaars zijn in 1418 de ven-
nooten Thomas Dyvet en Quinten Clarensone. Deze laatste
was overste rentmeester van Brabant, en komt ons voor als
een der voornaamste financiers van ons hertogdom. Naast
deze twee vinden we — voor Mei 1418 — nog vermeld als
drijvende handel met Engeland een Jan van der Elst, Jan
Blonde, Peter van Halle e.a. In gezegd jaar vervolgt de En-
gelschman John Lane, facteur der Engelsche kooplieden te
Op datum van 8 Juni 1418 vinden we vernoemd als Ant-
werpsche handelaars, waaronder ook Quinten Clarensone is
vernoemd, om de betaling van een gezamenlijk bedrag van
3222 nobelen (1).
Op datum van 8 Juni 1418 vinden we vernoemd als Ant-
werpsche poorters die bij Engelsche kooplieden groote han-
delsschuld hebben, Albrecht van Uden, Willem van Gavere,
Aard van Wolvesgate. De schulden zijn aangegaan te Kales
waar de Engelsche wolstapel was. Ook Jan Couteel, een vroe-
gere rentmeester, Jacob de Cupere, Denys Peterssone zijn in
dien handel betrokken (11 Juli 1418) (2).
Verzoek om statuut als natie. 1431.
Een verzoek om een eigen natie-statuut is door de Engel-
sche kooplieden tot den stadsmagistraat gericht geworden,
kort nadat Philips de Goede hertog van Brabant werd in
1431. Wel konden zij zich beroepen op de ons bekende her-
togelijke privilegiebrieven van 1296-1305, maar men heeft
blijkbaar een volledig vernieuwing gewenscht van dit alles.
Ziehier wat de Engelsche koopman vraagt:
«In den eersten dat de gemeene kooplieden en de natie
van Engeland begeeren en bidden der stad van Antwer-
pen dat zij hen verkrijgen en verwerven wille een goed,
(1) Oud register metten Berderen, f° 56 v°.
(2) Oud register metten Berderen, f° 49 en 40 v°. Antw. Arch. XXVII,
129 en vgd.
? |
