aan
betreffend Verwertung
von Knochen
und anderen tierischen Stoffen.
Art. I.
Rohe und gekochte Knochen, ferner Hör¬
ner und Füsse von Schlachttieren, die sich in
öffentlichen Schlachthäusern und Privat¬
schlächtereien als Abfall ergeben, dürfen
nicht vernichtet oder beseitigt werden. Sie
müssen zwecks einheitlicher Verwertung
gesammelt und an die von der Oelzentrale
bestimmten Aufkäufer abgeliefert werden.
Die Oelzentrale setzt angemessene Preise fest,
die bei der Ablieferung gezahlt werden.
Diese Bestimmungen finden auf Knochen¬
schrot, Knochenmehl, Knochenfett und Kno¬
chenöl entsprechende Anwendung.
Art. II.
Die in Belgien vorhandenen Bestände der
in Art. I. genannten Stoffe sind der Oelzen-
trale bis zum 1. November 1915 schriftlich
anzuzeigen. Anzeigen von neu entfallenden
oder nach Belgien eingeführten Mengen sind
innerhalb zwei Wochen nach dem Entfall
oder der Einfuhr zu erstatten.
Die Anzeigepflicht erstreckt sich nicht auf
Bestände in der Hand desselben Besitzers, die
100 kg nicht übersteigen; die Bestände
werden anzeigepflichtig, sobald sie sich auf
über 100 kg erhöhen. Der Nachweis der
erfolgten Anzeige kann nur durch eine von
der Oelzentrale ausgestellte Bescheinigung
erbracht werden.
Art. III.
Verpflichtet zu der in Art. II. vorgeschrie-
benen Anzeige sinc :
1. der Eigentümer,
2. der Besitzer oder Lagerhalter,
3. jeder, der berechtigt ist, im eigenen oder
fremden Interesse über die Ware zu verfügen.
Die durch eine dieser Personen erfolgte
Anzeige befreit die übrigen von ihrer Anzeige¬
pflicht.
Art. IV.
Ausnahmen von den Bestimmungen dieser
Verordnung kann die Oelzentrale bewilligen.
Art. V.
Zuwiderhandlungen gegen die Vorschriften
dieser Verordnung werden mit Geldstrafe bis
zu 5000 M und mit Gefängnis bis zu drei
Monaten oder mit einer dieser beiden Strafen
geahndet. Gleichzeitig ist auf Einziehung der
nicht angezeigten Warenbestände zu erkennen.
Zuständig sind die Militärgerichte und Mili¬
tärbehörden.
Brüssel, den 11. Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
betreffend benuttiging
van beenderen
en andere dierlijke stoffen.
Art. I.
Ruwe en gekookte beenderen, verder
horens en voeten van slachtvee, die in open-
bare slachthuizen en burgerslachterijen als
afval voorkomen, mogen niet vernietigd noch
verwijderd worden. Zij moeten wegens gelijk-
matige benuttiging verzameld en aan de door
de «Oelzentrale» aangeduide opkoopers afgele-
verd worden. De «Oelzentrale » stelt passende
prijzen vast, die bij de aflevering betaald
worden.
Deze bepalingen zijn overeenkomstig op
beendergort, beendermeel, beendervet en
beenderolie van toepassing.
Art. II.
De in Belgie voorhanden stapels van onder
art. 1 vermelde stoffen moeten bij de «Oelzen-
trale» vóôr 1° November 1915 schriftelijk
aangegeven worden. Aangiften van versch
voorkomende of naar België ingevoerde sta-
pels moeten binnen twee week na het ontstaan
of invoeren gedaan worden.
De aangifteplicht strekt zich niet uit op
stapels in ’t bezit van denzelfden persoon, die
100 kg. niet te boven gaan; de verplichting
ontstaat eerst voor stapels boven 100 kg.
Het bewijs der gedane aangifte kan alleen
door een getuigschrift der «Oelzentrale» gele-
verd worden.
Art. III.
Verplicht tot de onder art. II voorge-
schreven aangifte zijn :
1. de eigenaar,
2. de bezitter of stapelhouder,
3. al wie gerechtigd is, tot eigen of vreemde
bate over deze ware te beschikken.
De aangifte door een dezer personen ont-
slaat daarvan de andere.
Art. IV.
Uitzonderingen op de bepalingen dezer ver-
ordening kan de Oelzentrale toestaan.
Art. V.
Overtredingen van de voorschriften dezer
verordening worden met ten hoogste 5 000 mk
en met ten hoogste drie maand gevangenis
of met een van beide gestraft. Daarbij
worden de niet aangegeven warenstapels
aangeslagen.
Bevoegd zijn de krijgsrechtbanken en krijgs
overheden.
Brussel, den 11° Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr voN BISSING,
Generaloberst.
A
concernant l'utilisation des os
et
d'autres matières animales.
Art. Jer.
Les os crus ou cuits, ainsi que les cornes et
les pieds d'animaux abattus, qui constituent
les déchets dans les abattoirs publics ou privés,
ne peuvent être anéantis ni jetés. Ils doivent
être recueillis en vue d'une utilisation uniforme
et être délivrés aux acquéreurs déterminés par
le bureau central des huiles de graissage. Ce
bureau fixe des prix convenables, qui devront
être payés lors de la livraison.
Ces dispositions, appropriées en conséquence,
s'appliquent aussi aux os broyés et piles, à la
graisse d'os et à l'huile d'os.
Art. II.
Les quantités existant en Belgique des ma¬
tières enumérées à l’article 1e doivent être
déclarées par écrit avant le 1° novembre 1915
au bureau central des huiles de graissage. Les
déclarations relatives à des quantités produites
à nouveau ou importées en Belgique doivent
être faites dans les deux semaines de la pro¬
duction ou de l'importation.
L'obligation de cette déclaration ne s'étend
pas aux quantités en possession d'un seul déten¬
teur et ne dépassant pas cent kilos; les quan¬
tités commencent à être soumises à cette
obligation dès qu’elles dépassent cent kilos. La
justification de l'accomplissement de la décla¬
ration ne peut être fournie que par un certi¬
ficat dresse par le bureau central des huiles de
graissage.
Art. III.
Sont tenus de faire la déclaration prescrite
à l'article II :
1. le propriétaire,
2. le détenteur ou le gérant du dépôt,
3. quiconque a le droit de disposer de la
marchandise dans son intérêt propre ou dans
celui de tiers.
La déclaration effectuée par l'une de ces
personnes dispense les autres de l’obligation
de déclarer.
Art. IV.
Le bureau central des huiles de graissage
peut consentir à des exceptions aux dispo¬
sitions du présent arrêté.
Art. V.
Les infractions aux prescriptions du présent
arrêté sont punissables d'une amende pouvant
aller jusqu’à cinq mille marcs et d’un empri¬
sonnement de trois mois au plus ou d’une seule
de ces peines. En même temps, la confiscation
des quantités de marchandises non déclarées
sera prononcée.
Ces infractions sont de la compétence des
tribunaux militaires et des autorités militaires.
Bruxelles, le 11 octobre 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr voN BISSING,
Generaloberst.
WV. 9596.