ms) Oe den geest verrees en met een bovennatuurlijke kracht zijnen arm weerhield. Vloekend gooide hij de spade verre weg; vloekend wrong hij zijne vrouw een laatste maal de keel toe en dan, zich omkeerend, sprong hij naar de deur, trok die hevig open en verdween. * % Acht dagen bleef hij weg, acht dagen gedurende dewelke niemand hem zag, noch van hem hoorde spreken. Én toen hij na dit tijdsverloop terugkwam, ging hij weêrom naar zijnen e e d hoek, zette er zich, zonder een woord, gelijk een dier, te eten en ’t zelfde leven als van vroeger herbegon. De weken, de maanden verliepen. Eene benauwende drukking, een ge= voel van diepen haat en van oneenigheid hing over ’t huis- gezin. 's Nachts na het vreeselijk tooneel welk het had bijgewoond was Julken in stuipen gevallen en sedert dien, verzwakt en ziek, verliet het ’t huis niet meer. Het was, om zoo te zeggen, doorschijnend van magerheid geworden, het at bijna niets meer en van tijd tot tijd kreeg het nu zijne kwaal terug. Het waren vreeselijke aanvallen, die hem in eens overweldigden en midden derwelke het soms schreiend rechtsprong en verwilderd, met bevende handjes, met draaiende oogjes, met vervaarlijk gewrongen gezichtje vóór zijne moeder of zijn broertjes stond, hen smeekend hem toch zoozeer niet te mishandelen, hem toch zoo niet te dooden. Maar zijn hartscheurend smeeken werd zelfs niet aauhoord en toen de krisis over was viel het weerom, dieper dan ooit, in zijnen staat van wanhopige verlatenheid. Alsdan, in dat gefolterd hartje, groeide allengseene uiterste drift, eene laatste genegenheid op, waarin zich al zijne tee- ’ o © ’ derheidsvermogens verzamelden: zijne liefde voor Siesken, het zwart, glad Siesken met zijn krolstaartje, dat nu de gewone en trouwe gezel van zijn ellendig leven geworden