HOE DE NACHTRAAF AREND WORDT. 331 De dokter heeft met eer enkelen oogslag den brief ingezien. Nelia kleurt, en zelden was haar oog 200 donkervlam- mend. „Wat hebt ge op dien brief te antwoorden?” zegt neef van Segelaer, zich neerzettend op de bank aan de eikendreef. Niets,” mort zij. „Ik wenschte met grootvader Gorl 2m alleen te wonen.” „Gij zoudt oxs dus willen verlaten ?”” „Neen... „Ik begrijp nu volkomen, lief kind, den strijd, die in uw binnenste geleverd wordt. De strijdigste ge- voelens botsen daar tegeneen. Gij worstelt gewelddadig tegen alles wat u op dit oogenblik omringt, omdat het u een verleden te binnen brengt, dat u kwetsend en vernederend voorkomt; omdat gij onherroepelijk tot een tegenwoordige gedrongen zijt, waartegen gij van uwe jeugd af, afkeer en haat hebt ingezogen.” Strak ziet Nelia voor zich. „De arme Stance heeft u eens gezegd: „ze hebben uwe moeder gejudast ;” en wit die woorden zijn eene reeks spoken in uwen geest opgestaan, en niettegenstaande dat, soms tegen uwen wil, zijt gij door uwe geboorte, door uwen naam, door uwe latere opleiding, noodlot- tie in den weg gestooten, dien uwe moeder schijnt be- wandeld te hebben.” „Ik wil niet zooals zij mishandeld worden!’ zegt ze barsch. „Lief kind, de toestand is gansch verschillend. Uwe moeder, laat mij toe u die waarheid te zeggen, drong tegen wil en dank naar boven; de familie Bronveld vraagt integendeel zelve dat gij in haren kring treden zoudt. Zij is het niet die u judassen zal, want zij zelve vindt ongelukken in haar Jévensboek opgeteekend, die zij het liefst niet herleest.”