Full text |
De Centraal-Catalogus in Holland
Holland heeft zijn C.C. (=Centraal Catalogus) te danken aan Dr P. C. Mol-
huysen, Directeur van de Koninklijke Bibliotheek van Den- Haag. De genesis er van
schetst deze verdienstelijke bibliotheeksman in breede trekken in de verscheidene bijdragen
en artikels die hij over den Nederlandschen C.C. in Bibliotheekleven liet verschijnen, en
aan welke we de hieraangehaalde bijzonderheden ontkenen. (9).
Reeds rond 1910 had Molhuysen er aan gedacht, maar slechts na den oorlog,
in 1919, toen hij bibliothekaris aan het Vredespaleis in Den Haag was, begon hij
de uitvoering er van ernstig te bestudeeren. Nadat hij er in gelukt was het Ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te interesseeren voor zijn ontwerp, ontving
Dr. Molhuysen bij ministerieel schrijven van den 4n Maart 1922 de opdracht tot het
samenstellen van den C.C. voor Nederland. 8 Jaar later, in 1930, was dit werkelijk-
heid en kon Molhuysen aankondigen dat de C.C. tot ieders genoegen werkte.
Het ütelfonds -— want zoo mag het werkelijk genoemd worden— bestaat uit de
steekkaarten van de werken berustende in de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag), de
5 universiteitsboekerijen (Leiden, Utrecht, Groningen, Amsterdam, Delft - Technische
School), de Handelseconomische Bibliotheek te Amsterdam, de boekerij van het Ge-
meentearchief m Den Haag, van het Vredespaleis, der Koninklijke Akademie van We-
tenschappen te Amsterdam, enz. Natuurlijk dat m de toekomst de Nederlandsche C.C.
geroepen is om nog merkelijk aan te groeien.
De taak van M. was betrekkelijk licht. Immers de Nederlandsche bibliotheken
zijn flink uitgerust met gedrukte catalogi. Men had dus maar de titels uit te knippen
op steekkaarten te plakken, en deze op hun hoefslag te brengen.
Een tweede faktor kwam daarbij ook ter hulp. De wijze van catalogiseeren is bijna
overal dezelfde, en slechts in de bijzonderheden is eenig verschil op te merken. (10).
Men begon dus met het uitknippen en opplakken van den Leidschen Catalogus
— zoowel van deze in boekvorm als in titeldruk —. Op een voorbehouden gedeelte
der steekkaart werd met een stempel het aangenomen kenmerk der Leidsche Bibliotheek
gesteld.
Deze arbeid geschiedde in het gevang en kostte dus niets. In eenige: zendingen
kreeg. M. de gansche Leidsche catalogus opgeplakt terug. Loopjongens klasseerden eerst
grof, assistenten brachten daarna de steekkaarten op hun hoefslag.
(9) Molhuysen P. C. Een Nederlandsche Centrale Catalogus. Bibliotheekleven, 4,
1919, blz 261-266 __ ld. De Nederlandsche Centrale Catalogus. Ibid. 7, 1922,
blz. 138-140; 15, 1930, blz. 197-204. Zie ook nog: Burger, C. P. De algemeene Neder-
landsche Bibliographie en het'Frederik-Muller-Fonds. Het Boek, 17, 1928, .blz. 134-135,
en Menn, W. Die wissenschaftliche Bibliotheken Hollands. Zbl. f. Biblw. 47, 1930, blz.
24„25. ■' U Hj B BHH ■■■■■■■■■
(10) Toch vond de Rijkscommissie van advies inzake het Bibliotheekwezen het
noodig de Regels voor de titelbeschrijving, Leiden, 1924, 8<>, uit te geven, waarop zich
aansluiten . Regels voor de alpabetische rangschikking der titelbeschrijvingen. Den Haag,
1929 8° en Greve (H. E.). Praktijk en theorie der titelbeschrijving. Aanteekemngen
bij de Regels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de Rijkscommissie van advies
in zake het Bibliotheekwezen, 1924, Groningen-Den Haag, [ 1 930 J,
69 |