daad bewijzen van bekwaamheid hebben wii, dan kunnen de hoogeschool- gediplomeerden zonder vrees voor eenige krenking, doen wat hoeft gedaan te worden. De herinrichting van de examen moet van uit het « lagere » en van uit het « hoogere » standpunt bezien worden. Rechts’ betoog is ons sympathiek, daar waar hij den bibliothekaris ter zijde staat en het vak boven de administratieve regelingen en vooroordeelen stelt. Hij heeft er aan gehouden een bibliothekaris tegenover zijn lastgevers den weg aan te duiden, en stelt als een vingerwijzing deze teksten voor dié den bibliothekaris een blinde muur kunnen worden. Een zinnetje op blz. 92: « rappelons que le bibliothécaire ( ou un adjoint diplômé ou dispensé) doit toujours être présent aux séances de prêts » kan moeilijk in overeenstemming worden gebracht met par. 69. Hoe is het een bibliothekaris eigenlijk mogelijk voor twee gemeenten met twee zittingen actief.te arbeiden aan allebei? Deze toegeeflijkheid is er een van slechten aard . zij bevordert het «diriger de haut et de loin» (pag. 92) waartegen de schr. waarschuwt; en ruikt sterk naar het patroneeren van klein-gœd. Tot hiertoe heeft Rechts’ betoog een kalm verloop gehad. De storm steekt eerst op waar de Hoogere Raad ter sprake komt. De leden van het lichaam wordt niets ten laste gelegd, het is het lichaam-zelf, dat den schr. een doorn in het oog is. Het hoofdstuk over den Hoogeren Raad en zijn bevoegdheid, zal in de aanbelangende kringen geen kalmte doen heerschen. Menig verwijt treft den H. R-, onder andere dit : de H. R. wil meer te zeggen hebben dan de Minister; de H.R. heeft niets uitgevoerd. De conclusie van schr. is: zooals de H. R. thans bestaat, heeft hij geen zin. Het experiment van een bestendigen raad, die wenken te geven heeft, die de inspecteurs zou kunnen leiden (daar nijpt zeker een schoen) is administratief onmogelijk, onduldbaar. Deze Raad zou recht van initiatief hebben? Een zeer moeilijke zaak, omdat rekening dient gehouden te worden met de verantwoordelijkheden van den politieken Minister. Uit de warme regels van Recht kan afgeleid worden, dat een stille vijand- schap geheerscht heeft tusschen uitvoerders van. een Wet, en politieke kültuur- vechters, waarbij dient gezegd te worden, ijuist om de Kerk in het midden te houden, dat langs beide kampen zeer, zeer weinigen rechtstreeksch vakmen-. schen waren. Met een niet te verdoezelen vreugde zegt Recht (die van den Hoogeren Raad liefst een propaganda-organisme zou gemaakt zien) dat-de H. R. niets en de inspectie alles gedaan heeft. (1) Dat de H.R. zich veel heeft voorgenomen en niet veel heeft gedaan is waar. Hij stond in feite te ver buiten de administratieve machine, en het succes, dat langs den uiterlijken kant moest komen (er diende toch bewezen te worden voor Kamer en Senaat dat de beweging groeide) dat de wet beantwoordde aan (j) Het boompje dat over de kongressen van 1925 wordt opgezet is wel wat al te groot. Van * grand retentissement » heeft niemand iets bemerkt. Of er werkelijk iets nit voortgesproten ie, is nog de vraag. De cijfers hebben hun uiterste best gedaan en de poli- tiek heeft zich niet onbetuigd gelaten. Dat was al: of liever, zij moesten, dienen om de inspectie een « bewijs van plichtsbetrachting » aan de hand te doen. 83