12 Ik ben in de welbekende straat en tel De huizen die ik nog voorbij Moet gaan, zodat ik m’n stap versnel, Want ik voel me zeer nabij. Ik schel En wacht En tel De tijd. — ’t Is stil Op straat Geen klacht Door d'’eenzaamheid. Geen stap, blijde belofte, klinkt door de gang ; Ik schel nogmaals; ik wacht en ben zó bang, Ik wacht totdat ik zeker weet En verder ga met mijn groot leed. In eentoonge grijze loop Zingt de fijne, ragreine regen Met mijn arm zieltje mee : Liedekens van wanhoop, Liedekens van wee.