HOE ENGEL ZIJN BIENTJE KREEG. 195 « En hij lachte voort, dat de tranen hem over de kaken rolden, en ik onwillekeurig ook aan ’t lachen ging... Engel nochtans liet zich niet van zijn stuk brengen. Hij bleef kalm en bedaard, als te voren, wachtte geduldig, tot wij hadden uitgeproest, en dan : « — Vader, » sprak hij ernstig, « herinnert gij u wat ik den avond vóor mijn vertrek, toen het vraag- punt van het vetten op het tapijt was, zegde? » « — Wat dan ?... Wij hebben toen zooveel gezegd, » antwoordde mijn man, zijn lachtlust met moeite be- dwingende. « — Dat wie stil staat, achteruit gaat? » « — Ik herinner het mij, doch zie niet wat het te stellen hebbe met.…. » « — Met de varkens, welke ik te Tienen vond?.…. Zeer veel.… Ik moet u dat uitleggen... Toen het vast besloten was, dat ik zou meekampen, vroeg ik mij- zelven af wat mij thans te doen stond. Mijne eerste gedachte was uwe voetstappen te drukken en geen haar breed van de baan af te wijken, mij zoo roemvol door u voorgebakend. Ik zegde, dat iemand, die, als gij, op zoo schitterende triomfen boogt en sinds jaar en dag zich aan het hoofd bevindt der Antwerpsche spekslagerij, zonder tegenspraak eene der voornaamste van ons land, er meer van weten moest, dan wie het ook zij; dat eene mestwijze, welke, als de uwe, zoo heerlijke uitslagen had opgeleverd, niet anders dan eene voortreffelijke kon zijn.. Mijne tweede gedachte was, dat het mij nooit zou schaden eens in het land rond te kijken.