Full text |
emmen ne
EN GEEN
En
engage anska
et x
PR
nt em
ang
A Ez otd % pn
ve gemetden
» dichterlijke ziening trok, mear nadat ze, tem of manier geworden,
Y
>» verbeeldingloos, oude styleergewoonten nu meer dan minder ver-
dienstelijk vermenigvuldigde. Meer dan ooit werd het toen noodig
v
y
> dat de dichterlijke beschouwingswijs, afgescheiden van iedere andere,
Yv
» en daarmee poëzie en verbeelding als het beginsel van de geschreven
» kunsten, veelzijdig tot uiting kwam. » Met Lodewijk van Deyssel
stichtte hij het Tweemaandelijksch Tijdschrift. Kunst is immers voor
hem, gelijk hij in een interview verklaarde, het « tot uiting komen van
het georganiseerde innerlijk.» Elders heet het: « De natuur geeft een
zekere stof, en de geest heeft er behoefte aan, op die stof kristallisee-
rend te werken, begeeft zich in die stof, en doet daardoor ontstaan een
vorm, die niet een gril van de geest is, maar wel de wijze, waarop de
natuur zich met dien geest verstaat. »
Toen ook in het Tweemaandelijksch Tijdschrift het naturalisme het
geestelijke dreigde te overwoekeren, richtte hij De Beweging op, die
eerst vóor een paar jaren ophield te verschijnen. Mederedacteuren
waren de architekt Berlage, De Boer voor wijsbegeerte en Is. P. de
Vooys voor sociale zaken : Het geestelijk zich organiseeren van àlles
wat op maatschappelijk gebied gebeurt, noemt Verwey « het mooie
doel ». Niet de eigenlijke dichtkunst alleen heeft zijn belangstelling en
het verwondert dan ook niet, in de voorrede van zijn verzamelde
opstellen te lezen : « ledere idee kan op tal van wijzen worden voorge-
steld. Als een natuurkundige mij wil doen zien wat hij breking noemt
biedt de wereld hem een oneindigheid van voorwerpen en verschijnse-
len waaraan hij het kan aantoonen. Evenzoo, als ik de dichterlijke ver-
beelding, in onderscheiding van de verstandelijke rede, wil doen
opmerken, kan ik haar aanwezigheid blootleggen, niet enkel in dichters
en andersoortige kunstenaars, maar ook in staatslieden en wijsgeeren,
in geschiedschrijvers zoowel als godsdienstleeraars, en in tijdgenooten
zoowel als voorouders. »
Hiermede is tevens de inhoud van de te verschijnen tien deelen
« Proza » omschreven.
Van het allermooiste is ongetwijfeld het eerste stuk : « Jacques Perk
herdacht ». Zuivere ontroering spreekt uit dit herdenken van den voor-
looper der nieuwe dichtkunst. De schrijver weet treffend te synthe-
tiseeren :
« De nijverheid in Twente, de Haagsche Schilderschool, de arbei-
» dersbeweging in de steden, noem zooveel en zoo groote gelijktijdige
» verschijnselen als ge wilt, ze zijn openbaringen van geen ander soort
» dan Jacques Perk als dichter.
42 |