Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>bovenhand zou hebben. Goddank! ik gelukte er in, en, eenige stonden later, lag de Senegalees bewustloos in 't bloed, dat hij uitbraakte.</p>
<p>Delois sidderde; doch 't was nu met verwonderende blikken, dat hij Frans aanschouwde.</p>
<p>Toen, ging Frans voort, greep ik zijn revolver op. Ik ging nabij het huis staan, want ik vermoedde dat er, ook dr, wel een sluiper zou te vinden zijn.</p>
<p>Gedurende eenigen tijd bemerkte ik niets; maar dichter bij het venster komende, zag ik de deur openvliegen en... Nu, ge weet wat er dan gebeurde! Zeg mij, heer Delois, zeg mij nu of Frans, zooals Hugo het meende, een lafaard is?...</p>
<p>Delois zweeg een oogenblik ; hij scheen ernstig na te denken; dan :</p>
<p>Frans, zeide hij, en zijne stem beefde van aandoening, noch bij mij, noch bij Hugo, voor zooveel ik zijne gedachten ken, is ooit het denkbeeld ontstaan dat gij uwen plicht verzuimdet. En heden, meer nog dan voorheen, weet ik dat ik mij niet bedroog toen ik mijn oordeel over u velde en tot dit besluit kwam : Frans, evenals Hugo, heeft een heldenhart.</p>
<p>Die woorden vielen in Frans' hart als verkwikkenden dauw na lange dagen vol zengende zonnestralen. Zijn hart, dat ineengekrompen was bij het tooneel van den vorigen avond, en bij de gedachte dat Hugo het denkbeeld hadde mogen opvatten dat hij, Fran, een lafaard was, opende zich thans voor vreugde, en zijn oog, zijn helder oog, waaruit immer genoegen en tevredenheid straalden, dook zich achter een licht tranenfloers, niet van droefheid, maar van weelde, van zalige weelde, omdat men hem dan toch naar waarde had geschat.</p>
</text>
|