Full text |
deser de
141
WERS
dagt 4. September 1721. No. 71
, en
groote briveele
Jaars deesen op
te huys, de
len van het op
seer geveel
hebbende, is gen de
belet haast, met
het op soo veele
en plegingen den
ons tot geko, als tegenwoorden, ende
voor 1. dieben onsen Courien geson
den een de Ministers tot huys, ende
Looden. Des behoonen dogh van de Erv¬
kinde Ookere in de van die
voorleden Saterdagh wyd in het agste per
van hoeten onderdom, niet hier op dies
dag aen de gevoogelycke pleckige
de gevest
Maert, den 18 Augusti
als den Grave van Coedo, onsen
Gouverneur, vooresen Woordsch in
### Dom kercko den teweesen bodis
den hadt by groot, keerde sijne
hebbende get so het het hun bops
en Calang, soo overd, bet gene den
Erste van Voeris gehadt boek is de
den van Hogens, is door eene ver¬
noghe opgehouden, ende men verricht
hem Heyde wederom in dese sinst.
ter oordeel van het hoogh water van
de asen, ### met de Conbegin vier
met behooren voortsetten van brengen
en oost Zodi¬
soeke, den E. Augusti
Voorteder Woonsdagh gusin de Castia
### met den Henogh, ende tenginne van
noterende met veele andere Grooten
van Leteschof niet te ons de noodige
oostes in geladen met oote Zee-hoven
om alle de Oorlogh schepen, ende Cat
een te openen, ende de Matroosen
te laeten vertrecken over de quenieren,
iets moeten overwinteren de text
soo de Castinge naer Molcoot is, soo
ne wil, tot in het voor het verschoven,
de die naer Riga, te met alle spooren
de oock schterblyven. De sprake goet
dat doe tot en in veele laeken staet te
teeken voer den uytslagh, die den Ryke
den tot hebben in Poses
Toeksteen, den 18. Augusti
den kooinck, die voorlesen sondagt
en Carelsberg met groot geene
gevier had den Geboone dogh van den
Londt het van hetten kallen, sijnen va
de quam voor 2. daeghes hier te rug
en den geheelen Winter sijne redene
te houden in het balles van dese side¬
Lubben oos Pot, ende den koninck van
groot Brutien von den verhandel van
betrock, het welck wel eerst daegs nochte
niet wesen. De Koninck Senius
ringh sterck den, om een woon is
hebben op de pomen, die hy contens
door sijnen of gehoor, den daros schut,
heeft doen voorsellen den oos Nots.
se den 18. dogt.
en is niet overschepelyck en tomme
de ongeruste huys, de welcke des
Reekt dogt genne van Trosoo is te
en souden en verleeden in dese sesse
hoogh werck sullen bereyken, om dat
den bramse, ende veele andere Groons
der voortel, ende die verondenoghe
der reeden den den Koninck, des
een vooresen Donderdagh eene heer
de oude verleende aen den voor
|