Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>De laatste was bijzonder luidruchtig. Sedert eene maand, toen hij aan Smitz zijnebelangrijke vraag deed, had hij, wel is waar, nog geen antwoord ontvangen, maar hij hoopte immer, en had geen oogenblik er aan gedacht dat zijne hoop niet gegrond was. Smitz had hem immers beloofd met hem als met eenen vriend te handelen, en erbij gevoegd dat hij op hem rekenen mocht;. maar wat nog oneindig meer zei: Smitz was de laatste dagen uitnemend vriendelijk jegens hem geweest. Tot nog toe had Frans, evenals iedereen te Matadi, gedacht dat Helene geene andere familie had dan Smitz; deze had hem gesproken van iemand die in Helene heel veel belang stelde en tegenover wien hij eene groote verantwoordelijkheid had; volgens Frans kon die « iemand » slechts Hel ene's voogd zijn, en 't was aan geen twijfel onderhevig, zoo redeneerde hij, dat Smitz het noodig had geacht, de gevoelens van dien onbekenden persoon omtrent de plannen van Frans van Kerken in te winnen. Het kon derhalve niet anders of de zaken waren op den goeden weg, en Frans' liefde stond nog immer op het kookpunt. Frans zat aan een der uiteinden der tafel; men vierde oudejaarsavond en van die gelegenheid had hij gebruik gemaakt om zijne vrienden op een vroolijk partijtje uit te noodigen. De boys deden de kurken van den « Malavu Boem », zooals zij den Champagner noemden, afspringen, en de peerlende wijn schuimde in de bekers van alle maaksel en vorm. Een der aanwezigen stond recht, en stelde eenen heildronk in op Frans, op den gelukkigen Frans wien alles meeging en tegenlachte, en die, dat leed geen twijfel, eene toovergodin als meesteres moest</p>
</text>
|