Full text |
6
Wel hoe ( fprack d'Heeren fchaer, noch nauwlijckk opgerefen }
Heeft Godt foo goedt, foo foet, foo milt ons vvillen vvefen >
Heeft hy bermherrelijck de vverelt foo bemint ,
Dat e ten beften gaf fijn een-geboren Kint
Tot heyl en faligheydt van ons foo arme menfchen >
Wie fou, dat Jefus dè en Iê, oyt derven vvenfchen ?
En fouden vvy , bedauwt met die Bermhertigheydt ,
Traegh zijn ten dienft van die verheven Majefteyt >
Die Majefteyt, die om fijn voorbeeldt na te {poren,,
Heeft hier de baen gebaent aen fijne uytverkoren 2
Die Majefteyt, die forght, om ieder vvel te doen ?
Die leven ende bloede uytftire tot ons rantfoen ?
Dat vvaer ondanckbaerheydt , die Jefus fou verbelgen ,
En tergen hem, om ons voor eeuvvigh te verdelgen,
En flux te doemen tot den helfchen fvvavel-poel ,
Daer tanden-kners'ling ‘is met duyvels fel gevvoel.
Schept, Mannen , fchept dan moet : laet ons op't voorbeelt letten
Dat Jefus heeft getoont : laet ons verfchaffen Weten,
Om hem te volgen na in fijn Bermhertigheydt :
Dat is de rechte baen , die ons ten Hemel leydt.
Daer zijn verfcheyde Lien , die roepen , kermen , klagen ,
Die armoe en gebreck , die pijn en {merte dragen :
Daer zijnder veel geplaegt met dorft en hongers nood: ;
Daer zijnder in gevaer van zieckten ende doodt,
Daer zijnder maeckt en bloot, daer zijnder inde prangen ,
Daer zijnder om hun fchult , oock fonder fchulde , gevangen :
Daer zijn deyn kinderkens, die dickmaels door het boos
En godloos Ouders feyt zijn Vaêr en Moeder-loos.
Daer zijn , en zullen zijn altijdt veel arme menfchen
(Soo onfen Heylandt fprack ) die klagen , fugten, vvenfchen
Naer ons om onderftandt ; laet ons mer alle kraght
Ontfluyten bors en borft : vvant Jefus geeft ons maght „
En gelde om vvel te doen : laet dan uyt fteken d'armen
Om d'Armen by te ftaen : Gode fal ons foo erbarmen
Al oft hy in perfoon dat felf ontfangen hadt :
Wie vvenfchter meerder eer, vvie hooger loon, als dat >
En RE OT Be Rr RODE >
Rn € Es
Soo wierde den Boom geplant t want deês oft fulcke woorden
Was't dat men in't begin van defe Kamer hóorden
Dogh woorden niet alleen ( foo wordt geen Bain gheplant )
De wercken moeten ’t doen : Soo komt ‘er vrught van Lant.
Strax vallen fy aen't werck. Men fiet verftont ghefchieden
Dat voortydts’ niemandt fagh. Sy trooften d’Arme lieden
Met fpys en dranck , en geldt; in honger , dorft en druck :
En ‘tis bymaer geluck te zijn in. ongeluck, 77
Men fpaert geen moeyt; men fpant flux handen in, en voeten
Tot troofteloofen ‘trooft , om die zoo te begroeten.
Den arbeydt is vermaeck-: men heeft geen luft toc ruft
Men draeft , men fweet , men: flaeft + waerom > den haft is luft
T'is de Bermhertigheydt, die hun het hert doet breken, u
Als s'iemandt fien in pyn, gebreck , en droefheydt (teken
Hun Staets-bekommering , en eygen Ampt-bewint
Moet fwighten voor de forgh , die tot 5 Astoen dient,
Geen regenaghtigh wêer, geen SToRM van felle winden
Kan (tumen hunne forgh, fy weten trooft te vinden :
Geen Somer noyt foo heet , geen Winter oyt foo koudt
Die hun van hunne plight voor d'Armen wederhoudt.
War Iver fpeurt men niet in defe trouwe Sorgers
Als fy, ffraet op , ftraet neer, by hoog en ed borgers ;
Gaen voor den Armen om, mer fulck een vieri heydt 2
Dat wefen fou een vreck, die daer niet in en rde? ì
Dogh wacrom veel gefeydt > hoe fy hun pligt ontvouwen
Dat melden d'Huyfen zelf, dat roemen de Gebouwen,
(Daer d' Armen ftaedig in hun rampen zijn verlighe
Die foo door geldt als forg van d’ Heeren zijn geftighe.
Speurt eens de Kinder-forgh int Huys der Vindelingen
Es wat et ales zijn die van alle dingen , Ë
le noodig zijn, voorzien ? Gaet voordts naer’t Maeohden- huys.
Daer zijn de Maeghdekens , bewaert van flim el lie
Mer iver aengepordt, om't wercken wel te leeren, d
En niet te min verforght van noodt-druft , koft en kleeren:
Dogh boven al geftiert tor Chriftelijcke plight,
Om maer dit aerdfch gewod te krygen t hemels lighe,
4 Treedt
? |