Full text |
Ik begon mijn dokumentatie daarover van toen ik pas als leerkracht een voet op
school had gezet, maar wachtte een rustig en gelukkig huwelijk af om voorgoed^ in de
schoot van mijn nieuwe huiskring daarmee werkzaam te blijven. Kortom, toén pas
groeide mijn boekengewurm uit tot een ontwikkeling, die mijn vrouw, mijn zoons en
mezelf een bestendig genot zou. verschaffen, omdat het staan zou in het teken der
schoonheid, onder welke vorm ze zich mogelijk kon uiten. Ik weid hier liever niet over
uit ; ik meen dat ons huiselijk leven genoeg prestatie, vooral ten goede van de jongeren,
heeft opgeleverd, om het recht te hebben van verder kommentaar te worden ontslagen.
Wel mag ik akteren dat ons boekengewurm ons met de jaren een tamelijk ruime
huisbiblioteek heeft opgebracht en dat we er allen vrij, naar ieders keuze, ons genot aan
beleefden. Maar is het, voor een vader die vóór alles opging in schoonheid voor jongeren
en ouderen, niet een onschatbare zegen te noemen, dat ieder der huisgenoten er een
stukje jong blijvende, gezonde traditie in vond en deze verder uitbouwen wilde, zij het
op even vrije, persoonlijke en vooral niét schoolmeesterachtige wijze als ’t kon ?
Dat zij zichzelf geleidelijk een eigen boekenschat vormden, aanvankelijk mee uit de
eerste ontstaan, was maar konsekwent en meer niet. Interessanter bleek echter, dat ze
ieder hun individuele kijk op leven en boeken behielden en zich daarnaar ontwikkelden
om de kleine of de grote gemeenschap ten nutte te strekken.
Mijn vrouw, innig geliefde, moederlijke vertelster voor kleuters, liet ooit slechts
drie korte, volkse, minder bekende verdichtsels in één boekje, met kleurige prenten van
Edward Pellens, verschijnen. Wie opgeslorpt wordt door het drukke school- en hét
gemoedelijk huisbedrijf, ontdekt amper de tijd om haar geest op gespecialiseerde kon-
centratie te spitsen ; maar zijzelf was het dan toch, die voor ons in zeldzame vrije
ogenblikken hele reeksen anonieme Vlaamse rijmpjes opschreef, welke ze ooit al spelend
in haar kleutertijd had genoten.
Mijn oudste zoon Frits, die door alles heen liefst rechtstreeks in kontakt met de
jongsten bleef, leidt thans sedert vele jaren het rijk gevarieerde Kinderuur van het
N.I.R. te Brussel en voegde er later een argeloos Kleuterkwartiertje aan toe, waarover
ik dikwijls waarderende woorden mocht horen. Als ik me niet vergis ontdekte hij daar
zelfs een kinderlijk voordragend volwassen „Antje”, dat nu wel zó niet meer heet,
maar er naast hem een eer in stelt, op hààr wijze de kunst onder verscheiden vormen
te dienen.
Mijn jongste zoon Leo, het nauwst met de vroegere huiselijke traditie verbonden
gebleven, zette acht jaar lang als „Leo Roelants” de werkdadige leiding van een kinder-
blad voort, dat er reeds twee en twintig geteld had en ietwat vernieuwing best kon
gebruiken. Thans neemt hij, ook onder dat pseudoniem en helemaal alleen, wat iets
zè§gen wü> de uitgebreide maandelijkse kroniek der Jeugdliteratuur waar in het biblio-
grafisch tijdschrift „Lektuurgids”, dat in alle openbare boekerijen bekend is.
Geen van hen drieen, -Bof zijn het er, mezelf inbegrepen, wel vier ? — hield er ooit
een andere wens op na dan hartelijk de jongeren te dienen ; en ze hebben daarin over-
schot van gelijk, want geen vreugde is groter en onbedrieglijker dan die men beleeft
aan dankbare jongeren en jongsten. Mijzelf is ze zelfs dè opwekkende prikkel tot
veerkrachtig leven geweest en gebleven, in strijd meer dan eens met de bejegening door
volwassenen, die niet altijd ruiterlijk zijn wat ze schijnen.
Men vergeve het me, zei ik vooraan in dit artikel, dat mijn letterlijk éigen huiskring,
met het daarin genoten geluk, — veel inniger, dank zij mijn vrouw, dan ik het als kind
en jongeling gekend heb, — me als vader tot kern van mijn beschouwingen moet dienen.
es ij een heb ik echter even graag over de grens van die kring tussenbei naar buiten
gekeken. |