Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>zijn; bij uwe terugkomst op de Kouterhoeve, zult gij de goede hand van Gods Moeder, en die van den machtigen Heilige,welken wij aanroepen, inden stal reeds bemerken.</p>
<p>JELLEN. Ik wensehte dat gij waarheid spraakt, moeder. Overigens, ik heb den veearts laten ontbieden, ten einde hem te raadplegen en te weten wat er ons te doen staat. Doch gij zegdet mij bij mijne aankomst, moeder, dat gij mij wildet laten roepen. _ _</p>
<p>_ LIESBETH (aarzelend). Ja mijn zoon, en ik ben hoogst gelukkig uit uwen mond vernomen te hebben dat gij mij den dienst kunt bewijzen, welken ik u kom afvragen.</p>
<p>JELLEN. Spreek, moeder, wat kunnen wij voor u doen?</p>
<p>LIESBETH. Flip, uw broeder, is tijdelijk in geldverlegenheid; gij weet welke groote kosten hij ter inrichting zijner boerderij heeft aangewend.</p>
<p>JELLEN. Inderdaad, zijn oogmerk was ons in de schaduwe te stellen en door zijne nieuwerwetsehe inrichting ons te vernederen.</p>
<p>LIELBETH. Toch niet, Jellen, Flip heeft een goed hart; hij is wel wat eigenzinnig en trotsch, doch nooit is in hem de gedachte ontstaan u te benadeelen of te kwetsen. JELLEN. Vergeef het mij. moeder, zoo ik uw minnend hart met een bitter woord heb gepijnigd. Flip heeft geld noodig, zegt gij, waarmede kan ik hem helpen?</p>
<p>_ LIESBETH. Met een paar duizend frank is hij gered; hij zal u dezelve, na den oogst teruggeven.</p>
<p>JELLEN. Een paar duizend frank?... Die kan ik hein niet bezorgen. Ik loop naar huis alles halen wat ik bezit, tot den laatsten stuiver toe. Tot Baafmis mag hij alles behouden wat ik hem geven zal.</p>
<p>LIESBETH. Ik dank u, mijn zoon, in name uws broe-</p>
</text>
|