Full text |
de Franschman zoo gaarne in zijn bespiegelend proza leet doorklinken …
Persijn lijkt ons overigens niet sterk combatief… Zelfs in een werkje
lijk «A Glance at the soul of the Low Countries», dat ten slotte in
hoofdzaak bedoeld schijnt als een verdediging onzer eigen Nederland-
sche cultuur en van de Vlaamsche beweging als strijd voor het behoud
dezer beschaving, blijft de kalm-redeneerende, met warme overtuiging
doceerende geleerde, aan het woord en lijkt het er meer op of enkel de
esthetische emotie zijn betoog doorgloeit. Het is er echter niet minder
overtuigend om.
Bij de beoordeeling van een werk of een schrijver neemt Persijn
vooral een esthetisch-wijsgeerig standpunt in. Zonder aan zijn christe-
lijk-ethische levensbeschouwing maar één oogenblik te verzaken, heeft
hij nochtans een groote, zoo niet volkomen objectiviteit vermogen te
bewaren, ook dan wanneer hij tegenover werk kwam te staan van een
auteur, wiens denkbeelden zich antipodisch tegenover de zijne ver-
hielden.
Voor den beoordeelaar Persijn, den nimmer versagenden speurder
naar hetgeen hem als estheet kan ontroeren, staat het vast : « Schoon-
heid is God » en het woord van den H. Augustinus : « Veel schoone
dingen zijn zichtbaar, maar de schoonheid zelf is niet zichtbaar » behoort
tot zijn hiterair-critisch credo.
Wie Persijn's merkwaardige letterkundige feuilletons die hij sedert
geruimen tijd wekelijks laat verschijnen in « De Standaard » — als om
zijn eigen vroegere beweringen omtrent de minderwaardigheid van de
dagbladcritiek (die literaire pest van. onzen tijd) te ontzenuwen — met
aandacht las, kon vaststellen hoe bij hem kritiek schrijven beteekent:
Langs het werk doordringen tot het wezen van den auteur en nagaan de
invloeden van tijd en milieu, die op arbeid en schepper inwerkten. Hij
zal tevens van grooten eerbied vervuld zijn geworden voor het werkelijk
overscherpe analytisch vernuft van dezen essayist en voor zijn in waar-
heid ontzaglijke belezenheid.
Van Persijn kan men gerust zeggen : Hij heeft ongeveer alles
gelezen. Voor hem is dit lezen echter niet een geestelijk flaneeren
langs de grillige kronkelpaadjes van den tuin der poëzie al verwijlend
in extaze voor een bloempje hier en daar, of wellustig genietend van de
geuren-doorbalsemde atmosfeer! Het is evenmin het zelfgenoegzaam
slenteren van een liefhebber van antikwiteiten of zeldzaamheden, die
glimlachend een leuk prentje bekijkt of met kennersblik een minia-
tuurken keurt terwijl hij er welgevallig hoofdschuddend om zijn eigen
groote wetenschap en zijn verbazend trouw geheugen, een historieken
170 |