Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>BERTJE, naar Berthilda loopende. Och grootvader, waarom doet gij moeder zoo weenen ? DE GRAAF. Zij hier.. mijne dochter! mijne Bertbilda! (Hij richt haar op en zij vliegt weenend in zijne armen.) KLAAS. Bij manier van spreken, ik ween van pleizier. Geertrui. het is de schoonste dag van mijn leven. GEERTRUI. weenende. Er zit mij eene prop in de keel. Mijn hart dreigt te breken van blijdschap. BERTHILDA. Vader! voor Adelbrecht, de edelste der menschen, kom ik u genade afsmeeken. BERTJE. 0 ja, voor vader! KLAAS, den Graaf het perkament toonende. Voor Baron Adelbrecht van Schoonhoven. DE GRAAF. Maar waarom toch moest hij Riperda dooden ! Waarom hem niet aan het gerecht overgeleverd? BERTHILDA. Omdat het monster mij en mijn kind wilde vermoorden, omdat die Riperda waarschijnlijk de rijkdommen van mijn vader in het oog hield. De dochter eerst gedood, dan zou hij misschien ook den vader, die hem wel deed, hebben doen verdwijnen. KLAAS. Dat is de waarheid, ja, die deugeniet was tot alles in staat. DE GRAAF. ED nochtans zal Adelbrecht voor den Raad van beroerte verschijnen. BERTHILDA. Maar dan is hij verloren? Neen vader, gij hebt een te edel hart om hem niet te beschermen en te helpen. Hem voor den bloedraad laten slepen is zijn doodvonnis op voorhand uitspreken want getuigen en bewijzen zijn daar overbodig; daar oordeelt en veroordeelt men als blinde werktuigen. KLAAS. Een woord van u, heer Graaf, en de hertog van Alva zal voor Adelbreeht de poorten van Treurenber;doen ontsluiten. DE GRAAF Maar waarom moest hij een spaansche edelman om hel leven brengen? De wet is immers daar ! Hij blijft in de oogen der menschen niettemin een moordenaar.</p>
</text>
|