Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>LIESBETH. Maar gij hebt hem toch ook gezien?</p>
<p>BLONDINA. Zekerlijk, en in het eerst, ik moet het bekennen. was ik begoocheld even als gij; doch, toen ik den man door het schaarhout zag vluchten...</p>
<p>LIESBETH. En indien hij verondersteld had dat vader ons vergezelde ?...</p>
<p>BLONDINA. Als het Flip was, zal hij eene gelegenheid zoeken om zich voor zijne ouders op de knieën te komen werpen.</p>
<p>LIESBETH. En indien hij vreesde nogmaals verjaagd te worden gelijk een wild dier?</p>
<p>BLONDINA (plechtig). God vergeve hem het kwaad, gelijk wij het hem uit den grond onzes harten vergeven, maar hij heeft toch grootelijlis gezondigd ook, moeder.</p>
<p>LIESBETH. Ja, hij heeft gezondigd; maar hij is toch mijn zoon. Hij heeft ons onteerd en ten gronde gebracht; maar voor eene moeder verdwijnt al het wangedrag des kinds als zij het lijden ziet, en vooral als het met geweld van haar wordt gerukt. Ach ! nooit zal ik den stond vergeten waarop vader hem den toegang tot de hoeve ontzegde. Het was weinige dagen na de ontdekking zijner geldverspillingen. Flip kwam tut voor de poort gereden, en stapte van zijn peerd, juist op het oogenblik dat ons laatste rund, door de ziekte getroffen, ter slachting werd geleid. Vader greep den toom van het peerd en leidde het tot op het voorhof; doch, op het oogenblik dat Flip de hoeve wilde binnentreden, weerhield vader hem, zeggende : Sta, dit huis is voortaan voor u gesloten; gij hebt het vernederd, onteerd, ten gronde gebracht en bestolen, gij zijt onweerdig er nog binnen te treden. Weg van hier! Van heden af zijt gij een vreemdeling voor ons allen! Zoo gij in het vervolg</p>
</text>
|