Full text |
BIBLIOTHEEKGIDS
Abonnementsprijs : 110 F per jaar M Voor Nederland ƒ 10 9 Afzonderlijke nummers 20 F
REDACTIESECRETARIS : É. WILLEKENS, MINDERBROEDERSRUI 27A, ANTWERPEN
BEHEER : UITGEVERIJ DE SIKKEL N.V., LAMORINIERESTRAAT 116, ANTWERPEN
Tg. XXXVI - Nr. 6 NOVEMBER-DECEMBER I960
OORSPRONG, ROL EN INRICHTING
VAN HET MODERNE MUSEUM (2)
III. ROL VAN DE MUSEA IN DEZE TIJD
We staan nu werkelijk op een keerpunt. Men hoort wel eens spreken van een museum-
inflatie en dan worden vooral de kleine musea als ongewenste aanwassen aangezien. Ten
onrechte. Want grote en kleine musea beide hebben een nauwkeurig af te bakenen
functie. De grote musea moeten zijn en blijven pelgrimsoorden voor de wetenschappelijke
vorsers, zij het dan dat ze een zgn. „junior”-afdeling kunnen hebben waarover later
meer. Zij moeten beschikken over omvangrijke verzamelingen, met reserves en labora-
toria voor studerenden toegankelijk, over functionele indices allerhande : catalogussen,
inventarissen, cartotheken, fototheken, dia’s, filmen, sonore banden enz. Zij verhogen
aldus ook het prestige van hun land en blijven mede daarom ook niet te versmaden
objectieven van het internationaal toerisme.
De grote musea - we denken hier niet alleen aan de grote musea voor Schone Kunsten
maai- ook aan die voor Toegepaste Kunst en die voor Wetenschappen 4fzijn als het ware
cosmopolitische verschijnselen. Men kan de Vlaamse schilders zowel te Brussel, als te
Amsterdam, als te Berlijn, als te Wenen, als te Florence, als te Lissabon, als te Madrid
enz. bestuderen. Eens binnen de museummuren, met de studie-objecten voor zich, gevoelt
men zich thuis.
Niet aldus in de kleine musea. Zij zijn meer regionaal gedetermineerd, zij geuren
naar de streek, waaraan zij cultuursappen hebben onttrokken. Daarom kunnen zij een
eigen boodschap brengen aan iedereen die luisteren en kijken wil. Zij mogen evenwel
niet-in het luchtledige werken en in sommige landen gebeurt dat ook niet. We willen
hier geen nationale museumstructuren bespreken, we zullen ons slechts houden bij het
karakter van hun ontstaan. Zij worden nog wel eens beheerd door dienstvaardige ama-
teurs, liefhebbers weliswaar in de edelste betékenis van dat woord. Zij missen soms
contact met de grotere instellingen, met laboratoria, met universiteiten, die ze zo goed
zouden kunnen gebruiken. Waar de grote musea vaak af te rekenen hebben met nationale
of grootstedelijke administraties, en het van die verhoudingen vaak afhangt of zij hun
opgayen naar behoren kunnen vervullen, hebben de kleinere musea vaak geen voldoende
mogelijkheden om in de meest dringende materiële behoeften te voorzien, althans
rekening houdend met wat heden van een museum gevraagd wordt, wil het aantrekkelijk
zijn voor een veel ruimer publiek dan vroeger, dat bovendien door kinema en televisie,
door de expositie-techniek van de grootwarenhuizen gewend is zijn aandacht, te laten
trekken. Het is dus ook een zaak van tentoonstellingstechniek. Doch niet alleen dat. Een
aantrekkelijke voorstelling is zelfs niet eens voldoende en een zekere publiciteit is
podig, een zekere „service” ook. Het zijn termen die weinig orthodoks klinken in de
oren en de monden van wetenschapsmensen, maar die nu eenmaal behoren tot het
129 |