Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>eene gaaf van den Gever aller gaven. die Hij wegschenkt naar .zijn goedgevallen, aan wien het Hem belieft, gelijk de wind blaast waar hij wil?</p>
<p>Aldus in droevige gedachten verzonken had hij niet bemerkt hoe,, langzamerhand, de nacht ingevallen was. Over zestig jaren was het Leenwoud vijfmaal zoo uitgestrekt als heden Zelden of nooit zetten de burgers onzer stad er den voet in, uit vrees te verdolen. 'Want de wandelaar raakte met moeite wijs uit die verwikkeling van kronkelende padjes, eenzame dreven en bemoste wegelen, die zich als in 't oneindige verlengden en doorkruisten. Als Karel terug huiswaarts wilde, vond hij zijnen weg niet meer.</p>
<p>Ga ik nu tusschen de struiken en bramen moeten slapen, vroeg hij zich zelven af, nadat hij het opgegeven had den rechten weg terug te vinden?</p>
<p>Om de waarheid te zeigen, het vooruitzicht eenen nacht,in het bosch te moeten doorbrengen boezemde hem weinig vrees in; maar hij dacht aan de ongerustheid der twee ouwkens t' huis. Een licht gemompel in 't gebladerte deed hem de ooren spitsen. Het geluid kwam van ver, achter een dennenbosch. Onze dichter had geen hazenhart in het lijf steken. Stoutweg trad hij op den kant los, van waar de stemmen klonken, schoof zacht de twijgen weg, en wat zag hij?</p>
<p>Eene bende Zigeuners, of Djeepten, zooals het volk ze bier te lande noemt, hadden hunne tent, in een soort van open plaats, tusschen de hooge dennen; boomen, opgeslagen. 'Juist wanneer Karel die in het oog kreeg, legden twee kloeke manskerels een groot vuur van takkenbossen en droge bladeren aan. De vlammen flikkerden weldra naar omhoog, 't werd klaarlichte dag in 't woud, en de dichter kon tot de laatste bijzonderheden van dit eigenaardig schouwspel, spookachtig afstekend op den rooden gloed, bespieden.</p>
<p>Ze zaten op hunne hurken : mannen, vrouwen,.</p>
</text>
|