Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>lichte rustpoozen, welke Wind en donder aan de aarde lieten, hoorde Karel de Zigeuners maar altijd even doodbedaard gekheid maken en doorpraten. De oude was in den wagen eene schuilplaats tegen dezen nieuwen zondvloed gaan zoeken; maar het grootste deel van de bende lachte met regen, wind en ongeweerte. Dat volksken scheen daar in zijn element.</p>
<p>Wat gedaan? Hier blijven met gevaar eene pleuris op te loopen ?Dat kon niet. Hoe onzindelijk van kleeding en vreemdsoortig van figuur zij ook waren, liever eene sehuilplaats van de Djeepten afgebedeld dan de speelbal blijven der uitgelatene elementen. 't Waren toch menschen; men moest niet alles gelooven wat het domme volk er van vertelde; 'zij zagen er veel eenvoudiger en goedhartiger uit dan hunne faam het uitgaf; alleen een beetje vuil. Wat meer is, nood dwingt. Karel trok zijne stoute schoenen aan, sprong door het kaphout, geleid door de laatste opflikkeringen van het half uitgebluschte houtvuur, en stond te midden van den kring. Om het even, zijn hart klopte geweldig.</p>
<p>Hoe zonderling! gat volk -sprong niet recht, scheen niet vervaard en deed net voort alsof zij nog altijd, onder hen, ver van alle vreemde blikken, zaten. Zooveel hij, in de vluchtige bliksemstralen, hunne bewegingen kon gadeslaan, keken zij hem eerder spottend aan. Hunne helderzwarte oogen gaven zooveel te kennen als : wat komt die sinjeur in Gods name hier op dit ongepaste uur verrichten?</p>
<p>C, 1 Alleen de oude, met het aangezicht vol rimpels, kwam uit den wagen aangestapt. Hij droeg eenen hanglantaarn in de hand, waarvan hij het licht langzaam op het wezen van den vreemdeling richtte.</p>
<p>Wie zijt gij? 'vroeg hij in Oud-Duitsch? Zijne</p>
<p>stem kwam ais uit eenen grafkelder. En zonder den jongman den tijd tot een antwoord te gunnen, ging hij op denzelfden doodschen toon voort. En wat komt</p>
</text>
|