Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>de lippen ; terwijl, hortend en stootend, bij iederen stap van Kotje, de zandkar in de diepe wagensporen smakte die, van de stoffige boerenstraat naar den Gentsehen Steenweg leidden</p>
<p>Jan bezag zijn beestje. Een vage glim van voldoening, net de zon als zij op den sneeuw weerkaatst, kwam 's mans pijnlijk getrokken gelaat verklaren. Wat <vilde Bello zoo altijd liggen jammeren over Kotjes lot? Gelijk het daar yoorttrappelde, frisch en wel te moede, glad van huid en scherp van oog, was er in de gansche zandmanswereld geen gelukkiger ezelken te Vinden. Het blonk van vetheid. Nooit raakte Jan zijn morgenkoffie aan zonder eerst voor eten, drinken en versch strooisel in Kotjes stal gezorgd te hebben. En geen wonder : zijn heele bestaan steunde op den ezel. Kotje dood, Jantje arm.</p>
<p>Viermaal in de week, legde Jan de Zandman aldus den vrij langen weg af tusschen Gent en Watersnee. Hij had zijne waar veel korter bij kunnen uitventen ; doch dan bracht zij ook tweemaal minder op. Jan deinsde voor geen werk achteruit.., als hij maar gezond bleef.</p>
<p>En gezond was hij niet, volstrekt niet.</p>
<p>Sedert een heelen tijd zelfs, was Jan effenaf ziek. Hij hoestte en kuchtte vervaarlijk. Verkoudheid op de longen, zegde de doctor; hartzeer, schuddebolde de zandman in stilte; doctors pillen raken zoo diep niet als mijne kwaal ligt. Ach, waarom was hij met die leelijke, trotsche, gevoellooze Bello hertrouwd, die op niets dacht dan op haar gemak, die hem « ezel naast den ezel » noemde; die hem liet vertrekken 's morgens zonder koffie, om wat langer in haar bed te blijven, enz. enz. eene heele lijdenshistorie, te lang om te melden.</p>
<p>En, nochtans, het mannetje had een goeden oppas noodig, broodnoodig. « Kaik, de deud van leperen is doar, » lachte soms zijn booze vrouw; toen zij hem</p>
</text>
|