| Full text |
w Over de noodzakelijkheid van het onderwijs
pasfelijk op de jeugd. Wanneer men van kine
deren brave en nuttige menfchen wil vormen,
dan moet men daarmede van hunne vroege kindse
7
heid af aanvangen, doôr hen in alles zorgvule
dig gade te flaan, en in hunne teedere harten,
te regter tijd, door goede lesfen die zaden te
ftrooïjen, welke voor ieder hunner het meest
gepast zijn; want, worden onderwijs en opvoee
ding bij hen verwaarloosd , dan is er niet alleen
van hen weinig goeds te verwachten, maar 2
worden gewoonlijk groote deugnieten, die veel
nadeel en onheil te weeg brengen, ven zicl
zelven en anderen ongelukkig maken. Dit. leert
niet fleehts de dagelijkfche ondervinding; maar
ook de wijze sALOMO getuigde reeds: de be-
flrafing geeft wijsheid; maar cen kind, dat aan
zich zelven gelaten is, befchaamt zijne mot-
der (*De
Evenwel worden niet alle kinderen, die zon=
der onderwijs en opvoeding opgroeien , even
groote booswichten. Hun verfchillende aanleg ;
de onderfcheiden voorbeelden, die hen omrine
gen, de verzoekingen, waarin zij geraken, en
de gelegenheden, welke zij tot kwaaddoen heb«
ben , veroorzaken, dat het eene kind tot deze,
het andere tot gene, fommigen tot ligtere, an=
deren tot grovere ondeugden vervallen, en zich
daaraan minder of meerder gewennen. Schoon
het nu wel waar is, dat flechts weinigen Gode
zij dank! zoo overgegeven ondeugend worden »
dat de Overigheid hen moet opfluiten, of wel
met den dood ftraffen, blijft echter een kind,
zonder onderwijs en behoorlijk beftuur opse-
voec
C*) Spreuken Xl: 17e
? |
