Full text |
trekkelijk schijnt. Maar daar ik geloof dat deheer Minister mij op dezen
weg niet volgen zal, en ik in het domein der onmiddellijk te verwezen-
lijken besparingen wil blijven, ben ik zoo vrij aan den heer Minister van
Wetenschappen en Kunsten te vragen er eens ernstig aan te denken
de driejaarlijksche prijzen af te schaffen, samen met de ontelbare pre-
mies aan de dramatische kunst, die nooit iets anders dan de middelma-
tigheid hebben aangemoedigd. En ik vraag hem daarentegen, terwijl ik
hem mijn amendement bijzonder aanbeveel, al zijn krachten te willen
wijden aan het publiceeren van werken die waardig zijn om uitgegeven
te worden, uitgezocht door dikwijls te hernieuwen commissies waarin
de schrijvers, bij afvaardiging, medezeggenschap zouden hebben.
* *
x
De dichter Karel van de Woestijne blijkt het niet heelemaal met
Vermeylen eens. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van [4 April
(ochtendblad) schrijft hij zijn opmerkingen neer. Vooraf vat hij een
vorig artikel nog eens samen : « Het is juist veertien dagen geleden,
schrijft hij, dat ik u hier onderhield over de wijze, waarop de literatuur
in België wordt « aangemoedigd. » Ik was zoo vrijer u op te wijzen,
hoe de talrijke prijzen, die op dat oogenblik juist met eene eenheid wa-
ren vermeerderd — de prijs-Michot — nooit veel aarde aan den letter-
kundigen dijk hadden gebracht, dat mijns inziens, geen enkele prijs,
zelfs niet de ofhiciëele, ooit een enkel meesterstuk had uitgelokt, om de
eenvoudige reden dat het meesterstuk er moest zijn, wilde het een prijs
krijgen; dat anderdeels de geldelijke tusschenkomst van den Staat,
door toekenning van toelagen, wél bijdragen kon tot het ontstaan van
degelijke werken, mits oordeelkundigen steun aan literatoren die, bij
gebrek aan rust en de kwelling van allerlei zorgen, belet waren het boek
te schrijven, dat zij op de lever hadden, eerder dan op het getouw. Met
andere woorden : men moest niet de productie beloonen, maar de pro-
ductie mogelijk maken; men moet geen prijzen toekennen aan boeken
die de beste zijn onder tallooze slechte — in het rijk der blinden is één-
oog koning —, maar door subsidies, niet aan opkomende maar aan
gevestigde talenten, het peil onzer arme, regionale literatuur, probeeren
te verhoogen. Tot hiertoe is het andersom gebeurd. De «aanmoediging »
ging vooral naar de middelmatigheid; men heeft schrijvers beloond die
meestal onder de middelmatigen de besten waren… zonder meer, waar-
bij men zich zelden heeft vergist, al was de jury weleens niet op de
hoogte van zijne taak; men heeft anderzijds toelagen verleend aan jon-
geren, van dewelke men niet wist of ze eenige toekomst hadden. Ter-
141 |