Full text |
De Romeinen plunderden in Griekenland, Klein-Azië en Sicilië en verrijkten met
oorlogsbuit hun openbare plaatsen, tempels en patriciërshuizen. Iedereen weet hoe Cicero
de plunderingen van Verres, praetor in Sicilië, rond 70 voor Christus heeft aan de kaak
gesteld. Doch ook Cicero verzamelde, want het was een mode geworden om, door
opsmukking van het eigen interieur, zijn welstand en macht ten toon te spreiden. Dat
deden ook Pompeus en Caesar. Hier zijn we al aan echte kunstkamers van privé-verza-
melaars, zoals we die weer zien ontstaan met de Renaissance en zoals ze in groten getale
voorkomen heel de Moderne Tijden door-en zelfs daarna nog. Maar-Caesar voert ons
toch alweer een stap nader tot het moderne museum, wanneer hij op het Capitool
voorlopige portieken laat maken om een permanente tentoonstelling van kunstwerken
te houden tot veredeling van de smaak van de Civis Romanus. Hij ging zelfs verder,
want hij was tegen privé-verzamelingen. Om een voorbeeld te stellen schonk hij zijn
eigen verzamelingen aan de tempel van Venus Genetrix. Portieken en tempelbouw zijn
tor op de drempel van onze tijd a.h.w. onafscheidelijk verbonden geweest met kunst-
musea. Hebben zij indertijd geïmponeerd, zij hebben gaandeweg ook afgeschrikt. Noch-
tans was die ontwikkeling van het privé-verzamelwezen niet te stuiten. Onder het
principaat van Augustus was de vraag naar antiquiteiten zeer groot, de copieën werden
steeds talrijker. Echte antiquiteitenwinkels zijn er nu in Rome en elders. Er wordt
vervalst en gespeculeerd in deze koopwaar. Ook de Romeinse keizers verzamelen voor
eigen genoegen en de Byzantijnen doen net hetzelfde.
B. MIDDELEEUWEN
Daarmede zitten we al flink in de Middeleeuwen. Het zich sterk ontplooiende Chris-
tendom brengt ons geleidelijk weer de museale eenheid, die de klassieke Griekse „polis”
kenmerkte, maar dan op kleiner plan en wel in de grote kerken en abdijen. Binnen een
nu meer beperkt kader was er voor de godsdienstige gemeenschap eenheid van architec-
tuur, sculptuur, versiering en dat alles volkomen functioneel groeiend in dienst van de
grote religieuze geestesstromingen. Hadden de Barbaarse koningen al veel belangstelling
getoond voor de edelsmeedkunst, de Christen machthebbers deden daarvoor niet onder.
De kerkschatten vormden weldra in kerken en abdijen daarenboven nog aparte kernen,
als het ware kleine musea voor toegepaste kunst, die enigszins dat functioneel evenwicht
verstoorden. Uit de zogenaamde Karolingische Renaissance (IXde eeuw) blijkt, dat de
band met de Oudheid niet geheel verbroken werd, zij het dan dat vele nieuwe invloeden
het substraat van Griekenland, Rome en het Christendom zijn komen aantasten. De
feodale verbrokkeling begrensde weliswaar een tijd de horizonten, doch de triomfantelijke
opgang van kleine vorstendommen eerst, van de steden daarna voerde nieuw bloed aan.
Een nieuwe klasse werkt zich op de voorgrond : handeldrijvende patriciërs zullen de
oude wereldlijke en geestelijke machthebbers navolgen in het uitstallen van praal door
ophoping van kunstschatten, wat tevens meer en meer als een niet onvoordelige geld-
belegging wordt beschouwd. Zij betekent immers grote waarde onder een betrekkelijk
klein volume.
Deze verzamelaars kondigen reeds de Renaissance aan : weer doet de- drang naar
antiquiteiten zich gelden. Van Petrarca weten wij, dat hij niet alleen kostbare oude
handschriften bezat, maar cok een belangrijke verzameling keizerlijke munten. De oudste
inventaris van een antiquiteitenverzameling uit die periode is deze in 1369 opgemaakt
betreffende de collectie Oliviero Forzetta, een rijke inwoner van Treviso, niet ver van
Venetië dat, mede door de kruistochten groot geworden, toen een brandpunt was van
handel, rijkdom en cultuur. De schatkamer van San Marco was een der rijkste op dat
moment, maar door leken zijn er reeds via Venetië in Europa andere, exotische apporten
aangevoerd met de reizen van de Polo’s en de handel met het Oosten. Die exotische
belangstelling zal ook later en meer in het Westen blijven, naast die voor echte antiqui-
101 |