Full text |
lÜi
BHHf
Onder Hendrik IV ontstaat een „Salie des Antiques” onder de „Galerie” in het Louvre.
Lodewijk XIII richt er een „Cabinet d’Armes” in. Richelieu legeert zijn enorme verza-
meling aan de koning „pour qu’elle puisse non seulement servir à sa famille, mais au
public”. Nieuwe, zelden gehoorde bezorgdheid voorwaar ! Mazarin stelt ook zijn rijke
collecties en bibliotheek open voor belangstellenden-en beweerde te hebben verzameld :
„afin d’épargner à la jeunesse française les longs voyages qu’il lui faut faire en Italie
pour se perfectionner en la sculpture”. Een mereantilistische gedachte op kunstgebied,
Colbert Waardig ! En inderdaad, Colbert wou de opvatting van Richelieu verwezenlijken :
de koninklijke verzamelingen verenigen in één museum voor de opvoeding van kunste-
naars en publiek. Op 6 december 1681 werd de grote „Galerie” van het Louvre ingehul-
digd, waar de mooiste schilderijen door Colbert waren bijeengebracht. Na zijn dood
deed Lodewijk XIV evenwel alles naar Versailles overbrengen. Daar hadden we nu weer
het modern begrip museum benaderd, maar de tijd was daarvoor blijkbaar nog niet rijp.
Ook de Engelse koningen verzamelen, verkopen, hopen dan wéér kunstschatten op.
Waar verzamelden de groten der aarde niet ? En niet alleen schilderijen : de hele gamma
van kostbaar kunst- en cultuurbezit komt aan bod. Bepaalde objecten zijn beter bereikbaar
voor meer bescheiden beurzen : munten en penningen, prenten, bibelots, uurwerken,
snuifdozen... Of exotica uit Egypte, uit het Verre Oosten... Ook in de thans gescheiden
Nederlanden blijft men niet achter : niet alleen de groten, maar ook de hoge burgerij,
rijke kunstenaars en handelaars verzamelen : Rubens, Rembrandt... Bekend is de galerie
van de Antwerpse koopman Cornelis van der Geest, door de schilder Willem van Haecht
vereeuwigd naar aanleiding van het bezoek van de landvoogden Albrecht en Isabella.
Antwerpen blijft overigens ook in de zeventiende eeuw een belangrijke geld- en kunst-
markt, terwijl ook Amsterdam zal uitgroeien tot een der centra van de internationale
kunsthandel. Het is de tijd van de „constcabinetten”, waarvan de vele afbeeldingen een
specialiteit van onze schilders mag heten. Bekend zijn die van Teniers als conservator
van de galerij van Aartshertog Leopold-Willem, die rond het midden van de eeuw
gouverneur der Zuidelijke Nederlanden was, maar zijn rijke verzamelingen terug naar
Wenen nam (afb. 2). Elders : te Praag, te München, te Neurenberg, te Augsburg, te
Dresden, ook in de Noordelijke Nederlanden en Skandinavië, in Rusland ontstaan derge-
lijke ensembles, die de rijkdom, de belangstelling, de smaak van heersers en welstellende
klassen illustreren. Al deze galerijen worden over ’t algemeen met trots getoond aan
bezoekers van hoge rang en stand. Publiek mogen zij dus niet heten en op wat wij van
een museum verlangen lijkt het alles helemaal niet.
Toch is er sedert de besproken oude „Schatzkammer” van de Habsburgers in de
bewaring wat veranderd. Men zet niet alles meer, min of meer gesorteerd toch, op een
hoop. Een bergplaats is uiteraard immers weinig geschikt voor een doorgedreven bewon-
dering. Maar we zijn toch nog vér verwijderd van een opstelling, die de individualiteit
van het kunstwerk tot haar recht laat komen. Er heerst een soort artistieke wanorde in
de opstelling van de zeer diverse voorwerpen, die een kunstkamer vormen : schilderijen,
beeldhouwwerken, tekeningen en prenten, munten en penningen, ceramiek van verschil-
lende oorsprong, wetenschappelijke instrumenten, exotica en curiosa allerhande : varietas
delectat. De schilderijen worden weliswaar niet opgestapeld, maar naast elkaar opgehan-
gen, lijst tegen lijst soms, vaak van de vloer tot aan de zoldering. Waar deuren en
schouwen deze ophangingsmogelijkheid beperken, zal een zekere zin voor symmetrie of
een of andere geometrische bedoeling tot uiting komen. Het geheel is van aard om de
genodigde in de kunstkamer door rijke hoeveelheid, die hoedanigheid niet uitsluit, door
verscheidenheid ook, te verbluffen. Toch is er vooruitgang : nu kan men de kunstwerken
ten minste alle bewonderen, zij het dan in voorwaarden die men thans niet meer aan-
vaardt tenzij historisch gegroeid in enkele grote galerijen, waar in sommige zalen derge-
lijke ophopingen nog te zien zijn. Op menige afgebeelde kunstkamer uit deze periode
105 |